Ma Anandamoyi
uitspraken
Marc Van der Maat
vzw Aurora - service & education -
2009
1. Leven
In heel India en over de ganse
wereld gekend als Mâ Ananda Moyî, of gewoonweg ‘Mâ’ (‘Moeder’), de meest
universele Indische heilige van de 20ste eeuw, geworteld in de
orthodoxe Hindoe traditie maar deze ook transcenderend, boven alle religieuze
exclusiviteit heen, één met elke spiritualiteit, ongeschoold maar met een
allesomvattende kennis, zonder de minste ego, voortdurend badend in goddelijk
bewustzijn, steeds op weg zonder vaste verblijfplaats, géén sannyasin (monnik, non, kluizenaar,
asceet) maar gehuwde vrouw (zonder ‘echt’ gehuwd te zijn), liefde en rust
uitstralend midden het onbeschrijflijke tumult van duizenden mensen die zich
rond haar verdrongen (en dit gedurende meer dan 60 jaar), ongewone
gebeurtenissen rondom haar die ons doen denken aan het evangelie (vermenigvuldigen
van voedsel, zieken genezen, natuurkrachten beheersen, enz.), attent voor elke
persoon, ongeacht zijn kaste of afkomst, spiritueel advies gevend naar ieders
vermogen en al dan niet religieuze overtuiging, zonder zichzelf als ‘guru’ te
beschouwen, speels, spontaan, verwerkelijking van vreugde, en soms ook streng
en ongewoon hard zoals Durga of Kali, inspirator voor miljoenen mensen,
Mâ Anandamoyî,
werd geboren in een klein
dorpje van het huidige Bangladesh, Tripura, op 30 april 1896 als Nirmalâ Sundarî
Devî. De bevolking was er voornamelijk moslim. Een tulsi (basilic) plant bij de
deur duidde de huizen van de hindoe-minderheid aan. Haar ouders waren grote
vereerders van Shiva. Voor de geboorte droomde haar moeder vaak over het bezoek
van goden en godinnen in hun nederige woonst, en bij de geboorte zelf kende ze
geen enkele pijn. Nooit heeft het vrolijke kind één wens voor zichzelf geuit,
ze was ieders vriendin en hielp gedurig iedereen, hindoes en moslims. Haar
schooltijd was zeer beperkt, omdat ze haar moeder moest helpen bij het
grootbrengen van de groot geworden kroost.
Ze wordt uitgehuwelijkt aan
een jongen van een andere brahmaanse familie, Ramani Mohan Chakravarty, die
later gekend zal zijn als ‘Bholatnath’, haar eerste discipel. Hij zal later vrij
vroeg sterven. Een jaar later komt ze
bij haar schoonfamilie aan, en verwondert ze iedereen door het vele en perfect
uitgevoerde werk dat ze presteert. Een heilige aura omhult haar, en ontneemt de
echtgenoot elk menselijk verlangen. Voor zijn ogen ontvouwt zich dan gedurende
meerdere jaren een ongelooflijke spirituele ascese, ‘sadhana’, dat zij als een spel, ‘lila’ , beschouwt. Ze is hemels schoon en straalt zoveel spiritueel
licht uit dat ze zich soms met een donkere sari moet omhullen. Ze doorgaat alle
voorgeschreven hindoe sadhana’s, maar ook die van andere godsdiensten.
Na het vele werk van de dag
veegde ze een plekje schoon, ging zitten en begon aan haar meditatie. Soms nam
haar lichaam spontaan yoga-houdingen aan, of prevelde zij ingewikkelde sanskriet
teksten die ze nooit gehoord noch gelezen had. Op 3 augustus 1922 geeft ze
zichzelf de initiatie (helemaal on-orthodox en niet gebruikelijk in de hindoe-cultuur).
Vanaf dat ogenblik stoppen haar lichaamsfuncties en moet ze niet meer slapen
noch eten. Gedurende 3 jaar trekt ze zich terug in de stilte, na initiatie te
hebben gegeven aan haar man. Men begint over haar te spreken. Een ambtenaar,
die later bekend zal worden als ‘Bhaďji’
(‘grote broer’) wordt de eerste echte discipel, en hij is het die haar
de naam Ma Anandamoyi (‘Moeder badend in
de Goddelijke Vreugde’) zal geven. Hij is de aanzet van de eerste ashram in
Dacca (voor de verwijdering van alle hindoe’s uit Bangladesh bij de
onafhankelijkheid van India). Mâ leeft nu jaren op 3 rijstkorreltjes per dag.
Ze begint haar publieke leven van spiritueel meester, en wakkert het vuur aan
van spiritueel leven in een India dat door de Engelse overheersing steeds meer
geseculariseerd en verwerstelijkt was. Samen met Ramakrishna en Swami
Shivananda heeft Mâ de spirituele revival in India bewerktstelligd.
Vanaf 1926 gebeuren er steeds
meer ‘mirakels’, waaraan Mâ geen enkel belang aan hecht : het stoppen van een
overstroming, zieken genezen, voedsel voor een menigte bereiden met een handvol
ingrediënten, giftige slangenbeten en ziekten opnemen in plaats van anderen,
bij verafgelegen discipelen verschijnen, enz. Staatslieden, wetenschappers,
monniken, artiesten, mannen en vrouwen van over de hele wereld komen naar haar
toe. Enkele Europeanen laten alles achter om in haar nabijheid een religieus
leven te komen leiden. En aan iedereen geeft ze wat hij of zij op dat ogenblik
nodig heeft en in staat is te ontvangen…
Mâ reist van de ene
bedevaartplaats naar de andere. Nooit wordt er iets op voorhand gepland. Mâ volgt
onmiddellijk elke goddelijke intuďtie. Haar moeder leeft als weduwe nu steeds
in haar nabijheid, en zal later zelf sannyasi,
non, worden en een grote plaats innemen in Mâ’s ashrams. Mâ straalt niet alleen
grote vreugde uit, maar ook een ‘onzichtbaar licht’, dat soms zo intens wordt
dat Mâ een assistente vraagt om te beginnen zingen, om niet verplicht te zijn
zelf te moeten spreken. De mensen in haar onimiddellijke nabijheid spreken van
haar ‘goddelijke geur’ die haar omringt, komend uit haar mond, haar lichaam,
haar kleren, zelfs van haar beddegoed. Ze kan dagen zonder slaap, en anders
heeft ze met 2 – 3 uur genoeg, maar ze blijft bewust. ‘Ik blijf werken, zoals
jullie op kantoor, maar op andere niveau’s, waar ik wezens uit hogere werelden
ontmoet’, zegt ze dan.
Op terugkeer van een reis in
de Himalaya’s, in augustus 1937, sterft haar echtgenoot Bholatnath, die het
hart van velen had veroverd met zijn goedheid. Mâ verzorgt hem tot het einde,
en hij sterft met de woorden ‘Ananda’
(‘goddelijke zaligheid’) op de lippen, Mâ’s hand zachtjes op zijn voorhoofd.
Zij drukt geen enkele smart uit, en blijft sereen rustig zoals altijd. ‘Niemand
is voor mij verloren’ antwoordt ze op de vragen, en de mensen krijgen een glimp
te zien van haar bovenmenselijke liefde en onthechting.
Mâ heeft een koninklijke stap,
een absolute vrijheid in al haar lichaamsbewegingen, een grote noblesse in elk
gebaar. Nooit kijkt ze naar zichzelf in een spiegel. Nooit neemt ze geld aan
voor zichzelf. Ze bezit enkel 2 sari’s en de traditionele armband van gehuwde
Bengaalse vrouwen. Mâ leidt het zwervende bestaan van de Hindoe monniken, en
blijft niet meer dan enkele dagen op dezelfde plaats. Overal wachten menigten
haar op, dag en nacht schuiven mensen aan om haar ‘darshan’ te verkrijgen, om haar te mogen zien.
Haar gevoelens, haar daden,
gebaren en lichaamsexpressies wisselen
met grote snelheid. In haar dagdagelijkse bezigheden heeft Mâ oog voor
het kleinste detail. In de ashrams is het leven moeilijk, en zijn mensen vaak
harder en egoďstischer dan in de wereld. Mâ zegt dan : ‘Als je de poel wil
kuisen begint ie erg te stinken.’ Ze doet zich niet voor als een guru noch
geeft ze initiatie. Niet gehecht aan enige doctrine, kan ze haarfijn elke
authentieke spirituele traditie uitleggen en is ze christen met de christenen,
boeddhiste met de boeddhisten, enz. In haar aanwezigheid smelten alle secten,
groepen, geloofsovertuigingen en filosofieën weg, is zij de universele moeder, bewust van elke gedachte aan haar
van elk van de vele mensen die aan haar denken.
Belangrijke gebeurtenissen in
Mâ’s ashrams zijn de jaarlijkse retraites, met meditatie en uiteenzettingen
over spirituele sadhana en met lange kirtan momenten, het zingen van mantra’s
en godsdienstige liederen. Ook Mâ’s verjaardagen zijn een groot evenement,
waarbij lange rijen mensen haar komen aanschouwen, de klok rond. Velen vasten
die dagen.
De ontelbare brieven die haar
toekomen worden beantwoord door soms 5 assistenten tergelijkertijd, en Mâ weet
precies wat ze aan elk moeten dicteren, en herinnert zich al wat geschreven
wordt. Ze heeft een fenomenaal visueel geheugen en herkent gezichten van
tientallen jaren geleden terug, met naam en toenaam. Haar uitspraken worden ’s
nachts geduldig genoteerd door een paar moedige leerlingen, na de lange
dagtaak. Het is uit deze schat dat wij enkele uitspraken hebben vertaald. Op
een zelfde vraag is het antwoord nooit gelijk, zoals de verschillende facetten
van een diamant. Maar de boodschap is steeds gelijk : richt je aandacht naar
God, begin aan een spirituele discipline, ongeacht dewelke, maar begin er aan,
want het leven is kort. Al was het maar 10 minuutjes per dag. De leerlingen die
het aankunnen krijgen zware opdrachten, zoals een kluizenaarsbestaan leiden
gedurende 10-15 jaar, zonder iets, geen boek, geen woord, geen afwisseling,
niets…
Op de grote Hindu festivals,
zoals de bekende ‘kumbha mela’, die
om de 12 jaar gehouden wordt aan de Ganges, is zij met haar volgelingen
aanwezig. Moslim religieuzen beschouwen haar als de hunne, alle strekkingen uit
de Hindu-pantheon dragen haar op handen, en Mâ gaat rustig door.
Einde jaren ’70 trekt Mâ zich
stilaan terug uit het publieke leven en laat de ‘broeder ziekte’ in haar
lichaam spelen. De mensen bereiden zich stilaan voor om zonder haar fysische
aanwezigheid te moeten leven. Alle gebeden en medische zorgen ten spijt gaat Mâ
haar eigen weg, en leeft zij de laatste maanden zonder enig voedsel. In de ashram van Kishenpur, in de
Himalaya’s, laat Mâ Ananamoyî haar lichaam los de avond van 27 augustus 1982 rond
20.00u. Haar laatste woorden zijn: ‘ Shivaya
namaha ‘ : deze mantra duidt op de ultieme onthechting van de wereld van de
materie, en de fusie met de ongemanifesteerde werkelijkheid.
In het leven moet men alle regels volgen
en oefeningen doen om lichaam en geest te zuiveren. 2. Uitspraken
De wereld is een uiting van bhava, van goddelijke liefde. Al wat
geschapen is, is er de materiële uitdrukking van. Indien u zich één keer kan
verheffen tot die goddelijke liefde, zal u het universum slechts beschouwen als
het spel van de Ene. Door zich af te snijden van die goddelijke liefde is de
mens op de dool en ziet hij het ware levensdoel niet.
Zonder tussenkomst van de goddelijke genade,
kan een mens nooit de ascese beoefenen.
Ga verder in uw ascese, en voor het overige zal
Hij ze volmaakt maken. De perfecte verlichting komt voort uit de perfecte
genade. Je zal krijgen naar gelang je inspanningen.
De genade van God stroomt overal en altijd. De
mens zal de verlichting verkrijgen naar gelang zijn overgave aan God. De plicht
van de mens bestaat er in God zonder ophouden te (aan)bidden.
Wie ben ik ? Tracht, in deze zoektocht, om uw
denken op de achtergrond te plaatsen, als een gewone getuige. Tracht uw Zelf te
ontdekken. Dompel u zo lang mogelijk in de meditatie, blijf helemaal rustig,
stabiel en totaal geconcentreerd.
Met een rustige geest kan u spirituele oefeningen doen en toch in de
wereld blijven. Alleen op deze manier kan zich losmaken datgene waarvan men
zich moet onthechten. En wat nooit
losgelaten kan worden, dat wat nooit kan weggaan - het ZELF – dat zal nog alleen
overblijven !
Zij die voor de staat van huisvader gekozen
hebben, zouden hiervan een voorbeeld moeten wezen en leven volgens de
richtlijnen van de dharma.
Men moet zich verplichten voortdurend in de
contemplatie van DAT te vertoeven. Elke andere gedachte verwekt angst in
onszelf. Hij houdt u reeds vast bij de
hand; waarom zich dus ongerust maken? Laat u niet ontmoedigen; duik steeds
opnieuw in de contemplatie van het Hoogste.
Alleen Hij weet aan wie Hij zich kenbaar maakt
en onder welke vorm. De mens kan niet begrijpen hoe en langs welke weg God elk
individu in het bijzonder met een enorme kracht naar zich toe trekt. De weg is
verschillend voor elke pelgrim. Heel vaak vernietigt Hij het ongeluk door
ongeluk, en neutraliseert Hij het verdriet door verdriet. In deze geest verder
gaan betekent voor elkeen zijn eigen weg volgen, dit wil zeggen de weg die
leidt naar de realisatie van het Zelf, naar het Hoogste, naar het ultieme Doel.
In deze wereld is er niets. Nochtans is elk
individu min of meer op zoek naar dit niets.
Vraag : Beschouwt u het vormloze dichter bij de Waarheid dan een God met
vorm?
Mâ : Is ijs iets anders dan water? De vorm is Hem, en ook de niet-vorm.
Beweren dat er slechts één Zelf (Atman)
bestaat en dat alle vormen slechts illusie zouden zijn, impliceert dat de
niet-vorm dichter bij de waarheid zou zijn dan een God met vorm. Maar dit
lichaam (hiermee bedoelt Mâ zichzelf) zegt
: alles wat vorm heeft of geen vorm heeft is Hem en alleen Hem.
- Wat
denkt u van hen die beweren dat slechts één godsdienst de goede is ?
- Alle godsdiensten leiden naar Hem.
- Ik ben
christen.
- Ik ben ook christen, of moslim, of al wat u
maar wenst.
- Zou ik dan gelijk
hebben om hindoe te worden, of is mijn weg het christendom?
- Indien u bestemd bent om hindoe te worden, zal
dat gebeuren, in alle geval. U kan zich ook niet afvragen : ‘Wat zal er
gebeuren bij een auto-ongeval?’ Als het
ongeval zich voordoet, zal u wel zien.
- Indien
ik een sterke drang voel om hindoe te worden, moet ik dan toegeven aan deze
drang of dit van mijn geest wegjagen, omdat er gezegd wordt dat elkeen geboren
wordt in de omstandigheden die voor hem het gunstigste zijn?
- Indien u echt een grote drang zou
voelen om hindoe te worden, zou u zich de vraag niet stellen, en het gewoon
doen. Het probleem stelt zich nochtans ook op een andere wijze. Het is waar dat
u christen bent, maar u hebt ook enkele hindoe-trekken. Want in het andere
geval zou u zelfs de naam hindoeďsme niet kennen. Alles is in alles. Zoals een
boom zaad draagt en één enkel zaadje de oorzaak kan zijn van honderden bomen,
zo is het zaadje in de boom en is de totaliteit van de boom in wezen aanwezig
in het zaadje.
- Hoe kan
ik het geluk vinden?
- Eerst en vooral, zeg mij of u zou kunnen
aanvaarden te doen wat dit lichaam u zeggen zal.
- Ja.
- Echt waar? Zeer goed! Veronderstel dat ik u
zou vragen om hier te blijven, zou u dat aankunnen?
- Neen.
- Zie je, een geluk buiten u zelf, dat afhangt
van uw vrouw, uw kinderen, uw geld, uw reputatie, uw vrienden of van wat dan
ook, zo’n geluk kan niet blijven duren. Maar het geluk ontdekken in Hem, die
overal aanwezig is, die alles doordringt, die uw eigen Zelf is, dŕt is het
echte geluk.
- U zegt dus dat ik
het geluk zal vinden door te vinden wie ik ben?
- Ja. U zelf vinden, begrijpen wie u echt bent,
dat is God vinden, want niets bestaat buiten Hem.
- Alle individuen zijn
God, zegt u, maar zijn sommigen het niet meer dan anderen?
- Dat is zo voor diegene die deze vraag stelt!
Maar, in werkelijkheid is God overal totaal en evenwaardig aanwezig.
- Is er geen enkele
substantie die echt eigen is aan mijn individu? Is er niets in mij dat God niet
is?
- Neen, zelfs in het ‘niet God zijn’ bestaat en
is er alleen Hem, overal.
Besteed de grootste zorg om de inspanningen
die u doet voor uw spirituele ontwikkeling niet te laten zien. Bewaar ze
even hard als een gierigaard zijn bezittingen. U moet niet van de daken schreeuwen
dat u in een spirituele ascese geëngageerd bent. Dit is alleen een zaak
tussen God en u.
Sterven, is veranderen van kledij.
Zonder enige twijfel, de reďncarnatie is een
feit. Het oog dat van staar werd geopereerd kan weer zien. Op dezelfde manier
zal een diepe concentratie op het Goddelijke de sluier verwijderen die ons
zicht verduistert, onze geest zuiveren en hem naar het Zelf richten. Op dat
ogenblik wordt de betekenis van de mantra’s
en van de goden waarvan ze de klankvorm zijn aan ons geopenbaard, en duiken
impressies uit onze vorige levens voor ons uit. Zoals u in Dacca u zich kan
inbeelden wat u in Calcutta heeft gezien, kan u op het scherm van uw huidige
geest een beter beeld van uw vorige levens projecteren. Als ik u zie, kan ik
een reeks beelden bekomen van uw vorige levens.
Er bestaan twee soorten geduld : de eerste
wordt veroorzaakt door de activiteiten van de wereld, de tweede duwt u verder
op het spirituele pad. De tweede leidt u naar echte vrede, want Hij, die vrede
is, Atman, God zelf maakt zich dan
kenbaar. Het is alleen deze intense nostalgie voor hem die u de hoogste vrede
brengen zal, wat hetzelfde is dan eeuwige zaligheid.
Wie de weg zoekt van spiritualiteit, paramârtha, moet zich nooit laten bekoren door het geluk van de
wereld. De weg naar God is een moeilijke weg. Het enige dat te doen valt,
is een volledige overgave aan God. Zolang het geluk en de geneugten van de
wereld de geest vasthouden, kan een mens niet het minste contact met God
voelen. Zonder het uitschreeuwen van het hart naar God, hoe te hopen op een
goddelijke ervaring ? Zo is de weg van paramârtha. Voor hem die naar God verzucht : hoe meer tijd
hij besteedt aan de herhaling van mantra’s,
aan de beoefening van japa, aan
de herinnering aan God (dhyana), aan
het zingen van Gods lofliederen, aan het lezen van heilige boeken, hoe groter zijn kansen zullen zijn om
met God in contact te komen en vooruitgang te maken. Men moet proberen en
steeds opnieuw proberen. De zoeker moet zelfs zijn tijd niet verliezen met
zich af te vragen of hij resultaten boekt.
Welke ook de situatie moge zijn waarin God u
plaatst op welk eender ogenblik, herinner u dat dit het beste is voor u. Train
u om het leven over te steken door uw lasten in Zijn handen te leggen. Hij is
de Beschermer, de Gids. Hij is Alles in alles.
Blijf altijd rustig, en vergeet nooit dat alles
wat God doet op eender welk ogenblik gunstig is. Waarom zich zorgen maken als,
in de loop der gebeurtenissen, de omstandigheden veranderen? Alles wat gebeurt,
op elk ogenblik, gebeurt door Zijn wil.
Indien u iets nodig heeft, aanvaard dan van een
ander alleen maar zo weinig mogelijk. Indien u echter iets aan een ander moet
geven, geef dan zoveel hij wenst.
Er is niets in deze wereld dat veracht moet
worden. De wegen en de vormen waarin Hij verschijnt hebben geen einde.
Geef geen kritiek op anderen, want dit verengt
uw visie, verduistert uw ziel en voegt een last toe aan de zonde die op de
wereld weegt. Zoek steeds, zie steeds de goede kant van de dingen. Het goede is
de waarheid, en de waarheid is het leven. Het kwade is zo reëel als een
illusie, en is te wijten aan uw eigen perversiteit. Niemand beoefent graag het
kwade.
Als u het contact met de mensen opzoekt,
herinner u dan dat uw doel steeds is om het goede en het schone dat in hen
aanwezig is te vinden. Indien u trouw
blijft aan uw gedachten en uw daden, zal uw geest zich met vreugde en
zuiverheid vullen, en zullen uw intelligentie en uw scherpzinigheid zich
ontwikkelen. Dan zal u in alles het
goede zien. Alleen God is goed en volmaakt. Indien u steeds in alles het goede
zoekt, zal uw hart vervuld zijn met wat goed en edel is. Het is met zuivere
gedachten dat een mens zijn hogere lichaam maakt. In wezen is de voldoening die
men voelen kan bij het appreciëren van iemands deugden groter, dan als wij zelf
over de onze nadenken. Deze laatste houding maakt ons hoogmoedig en leidt ons
naar het zoeken van andermans zwakheden en onvolmaaktheden.
Vraag : Ik geloof niet in reďncarnatie. Heeft dit
enig belang?
Mâ : U gelooft in dit leven, nietwaar? Er bestaat
maar één echt leven, en dat is het leven dat toegewijd is aan het zoeken naar
God, en er bestaat maar één dood, en dat is de dood van de dood. Daarna bestaan
er geen geboorte of dood meer.
De geboorte van al wat in de wereld bestaat,
bomen, planten, insecten, reptielen, en alle andere levende wezens, is uw
geboorte, en hun dood is uw dood. Op
het niveau waarin alles in u aanwezig is en u zelf aanwezig bent in alle
dingen, bestaat er alleen Hem, en Hem alleen.
Het rijk van het denken is beperkt door het lichaam. Zelfs indien u
uw denken naar binnen wil richten, zal het dit rijk loslaten?
Onderverdelen, van de hak op de tak springen, is zijn natuurlijke beweging.
Maar uw enige plicht is het bewust zijn van dit : U bent zowel binnen als buiten, in het verlangen en
in de leegte, in wezen in alle omstandigheden, wat deze ook mogen zijn. Om het onwenselijke (anîstha)
te vernietigen, moet men al de gedachten van de geest richten op het
aanroepen van de Geliefde, van de enige verlangde (Istha).
Mâ en haar
echtgenoot Bholatnath
Vraag : Welke oplossing bieden voor sociale
problemen?
Mâ : Ontmoedig u niet, al deze problemen zijn alleen
maar Zijn vormen die Hij gekozen heeft aan te nemen in deze bedroevende tijd,
om voor te mensen te verschijnen. Wees niet bevreesd, een dergelijke
uiteenspatting is onvermijdelijk, om de nieuwe sociale orde voor te bereiden
die Hij gepland heeft.
Aanvaardt met een blij hart alle consequenties,
goed of slecht, van wat u gedaan heeft.
Men oogst de vruchten van zijn daden. Nochtans
ontneemt de contemplatie van God ons elke vrees. Overal, of je nu in de
aanwezigheid zijt van heiligen en waarheidszoekers, of alleen bent in de
eenzaamheid, roep tot Hem. Anders zal je niet bevrijd kunnen worden van de
sluier van onwetendheid. Is het mogelijk om vals te spelen met God? Indien je het probeert, zal je zelf het
slachtoffer zijn.
Vraag : Wat is chitta shuddhi ?
Mâ : Wanneer de geest leeg geworden is
en, zoals een propere spiegel, het Zelf weerkaatst.
Doorzettend
zonder falen en vervuld met de voor een ascese zo belangrijk geduld, moet u
vreugdevol verder vooruit gaan op de zoektocht naar God, zonder u te laten
vertragen. Hij die aanwezig is
in het hart moet zich kenbaar maken, binnen u en buiten u. Wat van het grootste belang is, zowel in het dagdagelijkse leven als
op spiritueel vlak, is het geduld.
Sommigen gaan vooruit naar hun doel met een
ossenkar, anderen per trein en nog anderen met het vliegtuig. Het kan gebeuren
dat de trein of het vliegtuig een ongeluk hebben, en dat de ossenkar als eerste
aankomt.
Onbenullig en nietsdoend gebabbel creëert
struikelblokken op de weg die naar Hem leidt. U hebt al eeuwen en eeuwen
verspild op deze weg. Ga nu de goede weg op en kom terug thuis bij uw Zelf.
Treuzelen vergroot alleen maar het lijden en het rondzwerven van de pelgrim.
Hij die naar God toegaat en door zijn liefde voor Hem geheel verzonken is in
Zijn naam, die gaat vooruit, wat zijn toestand ook moge zijn. Vergeet dit
nooit. Zeggen ‘Ik heb Zijn contact niet gevoeld’, en bij gevolg terugkeren naar
het zoeken van wereldse vreugden, kan nooit voor uw goed zijn.
Het voorbije ogenblik komt niet meer terug. De
tijd moet goed gebruikt worden, en dat is alleen het geval als ie gewijd is aan
de vraag : ‘Wie ben ik?’.
Vraag : Hoe kunnen wij weten dat we herboren worden
na de dood? Van zodra het lichaam stopt met ademen, sterven wij. Hoe kan men
dan zeggen dat wij opnieuw geboren worden?
Mâ : Dat, is onwetendheid. Waarom zo ver gaan
zoeken? Niemand weet wat het volgende
uur brengen zal. En toch bestaat de kenis. Zij die de sluier van onwetendheid
doorboord hebben, spreken ons over het eeuwige Atman.
Zolang u de wereld van de zintuigen waarneemt,
zal de schepping voor u blijven bestaan. Het conflict zal blijven duren zolang
in uzelf de noties van ‘jij’ en ‘ik’ het voor het zeggen hebben, geluk en
ongeluk, licht en duisternis. Leg de nadruk op de daden die uw ware natuur
uitdrukken, op alle plichten die een menselijk wezen toegewezen zijn. Wanneer u
daden zal afwijzen die gemotiveerd worden door de zintuigen of door impulsen
komende van buitenuit, dan zal uw innerlijke Zelf (antarâtman) ontwaken. Dan zal u de blik kunnen richten op het
hoogste Zijn, en bevrijd zijn van de visie die de wereld van dualiteit
waarneemt.
Indien elke daad uitgevoerd wordt in het
godsbewustzijn (bhagavad-buddhi), dit
wil zeggen in de veronderstelling dat alleen God de dader is, de taak en ook
het werk zelf, en indien deze ingesteldheid uit zichzelf spontaan naar boven
komt, dan kan men hopen dat het ego los laat.
Als u handenarbeid verricht, moet u innerlijk
Zijn naam herhalen. Wat uw handen zullen doen, worden dan mudra’s,
die de herhaling van Zijn naam ondersteunen. Een zieke verzorgen, of om het
even wat anders doen , alles wordt dan
Hem dienen, voor Hem werken. Moge dit uw ingesteldheid zijn.
Er bestaat geen absoluut criterium voor plicht.
Het is het milieu, de omgeving die er de natuur en de waarde van bepaalt.
De Ene en Zijn naam zijn identiek. Want het is
Hij die in zich-Zelf verschijnt als Naam. Als het Woord leven wordt, werkt het
als een zaadje dat leven geeft aan een boom. Diegene die voortdurend de Naam
herhaalt die hem in het bijzonder aanspreekt, zal het begrip bereiken dat elke
naam één van Zijn namen is, elke vorm één van Zijn vormen. Daarna zal beetje
bij beetje de notie verschijnen dat Hij zonder naam en zonder vorm is.
Indien u bewust bent van uw onmogelijkheid u te
concentreren op de naam van God, is dat ook door Zijn genade. Zelfs indien het
u niet interesseert, gebruik Zijn naam zoals een geneesmiddel. Dat geeft ook
een goed resultaat. U zal vooruitgang maken. De naam van God is niet zoals een
menselijk geneesmiddel, dat soms helpt
en soms niet. De naam van God heeft altijd effect. Zo zegt men : ‘ Ofwel gaat u
naar het hospitaal, neemt u er de medicatie en volgt u er het dieet dat de
geneesheer u voorschrijft en u geneest, ofwel gebruikt u de geneesmiddelen en
volgt u het dieet terwijl u thuis blijft.’ Op een zelfde manier kan u alles
verlaten en uw toevlucht zoeken in Zijn naam, of in uw familie blijven, en handelen
volgens de instructies van uw guru,
en een geordend leven leiden. Op deze manier kan u eveneens hopen op genezing.
Wie laat zich graag vaccineren? En nochtans is het nuttig. Welk kind leert
graag lezen? Door regelmatig te leren met zijn ouders of zijn leermeesters zal
het kind nochtans kennis verwerven. Op een zelfde wijze kan u brahmavidya verwerven, de kennis van de
Realiteit, kan u hopen om de hoogste Rijkdom terug te vinden. Wat is dat? Niets anders dan God zelf.
De gedachte aan God moet de mens dag en nacht
vasthouden. Zo zal hij gezuiverd worden van zijn fouten en onvolmaaktheden.
Alleen de liefde voor God is wenselijk voor de mens. Hij die u op de
wereld heeft gebracht, die uw Vader en Moeder is, uw Vriend, Geliefde et
Heer, die u alles gegeven heeft, die u gevoed heeft met de nectar stromend
uit Zijn wezen, om het even welke naam uw aan Hem geeft, deze naam moet
voortdurend aanwezig zijn in uw geest.
Discussies en tegenstellingen maken deel uit
van de weg. Maar in werkelijkheid leeft ieder thuis. Een zelfde weg past niet
voor iedereen. In een zelfde familie hebben broers ieder hun eigen neigingen en opinies. Sommigen worden
aangetrokken door de Vedanta, anderen door het Vishnoeďsme, of door de cultus
van de Shakti. Men mag dus niet stellen
dat er maar één weg bestaat. In werkelijkheid zijn de zoekers naar Waarheid elk
op een unieke wijze gemaakt, die verschillend is van de anderen. Maar allen
zullen de poort van de Waarheid moeten passeren.
Vraag : Zijn
geloofsovertuigingen dan echt verschillend van elkaar?
Mâ : U constateert zelf dat een zelfde guru vele discipelen heeft. Gaat u trachten ze allemaal te bekeren
naar een zelfde geloof? Hoeveel secten zijn er zo niet gemaakt
geweest…gelijktijdig met het geloof dat mensen verlaten voor de nieuwe! Wat u
zegt is inderdaad juist, maar waarin vinden ze elkaar? In datgene dat
verschijnt wanneer men alles heeft losgelaten, en dat is Hem, dat is DAT.
- Mijn opinie wordt
gevormd door hetgene ik heb horen vertellen.
Mâ : Waarom heeft u deze optiek aanvaard? Om u dit onderwerp uit te
leggen, plaatst dit lichaam zich op het standpunt van de rishi’s en de muni’s,
volgens de weg die zij aangeduid hebben. In de wereld bestaan er onnoemelijk
veel opnies en scholen, maar zij kunnen de zoeker niet helpen. De leerling met
de methode volgen die door de guru
werd voorgeschreven. Door zich te laten meedrijven met de stroom zal de zoeker
de Oceaan bereiken.
- Gepofte rijst en
murmura zijn één en zelfde voedsel!
Mâ : Indien gepofte rijst en murmura hetzelfde zijn, waarom zouden ze
dan verschillende namen hebben? Er moet iets zijn dat hen differentieert,
alhoewel ze beide in wezen rijst zijn. De reden is, dat de notie van ‘mijn’ en
‘uw’ is blijven bestaan. Wat zegt u hiervan? Waneer u discuteert over credo’s
en wegen, vergeet dan niet dat met alleen over wegen mag spreken als men er
zelf één bewandelt.
- Verdwijnen
discussies en tegenstellingen voor de persoon die het niveau overstegen heeft
waarin elk geloof een verschillende invalshoek vertegenwoordigt?
Mâ : Indien men denkt ‘er is niet’, dan denkt men
evenzo ‘er is’, want hoe zou anders het ‘er is niet’ kunnen bestaan? De mensen
beroepen zich op een secte in het bijzonder. Maar aan de bron, daar waar er
geen doctrine noch tegenstelling meer bestaat, daar is Hij aan de basis,
aanwezig in al deze ontelbare vormen. We spreken van de veelheid of van het
Ene, naargelang onze manier van zien. Men zaait een zaadje, een boom groeit,
beladen met bloemen en bladeren, zich in een oneindig aantal keren in wording
en in rust tonend, maar in wezen is hij alleen maar één.
Elk geloof, elke school heeft zijn eigen benaderingswijze. Zolang u
op een welbepaalde weg gaat, is er gedurende die periode maar één weg. Laten we naar iets anders gaan. U heeft gevraagd hoe individuen, die
allemaal verschillende doelen nastreven, op het einde, wanneer de tijd niet
meer bestaat, toch in een zelfde oceaan ondergedompeld kunnen zijn. Wanneer
u spreekt van ‘einde’, plaatst u zich in de beperkingen van de tijd. Maar
daar waar tijd bestaat, bestaat er ook iets daarbuiten. Wanneer de noties
van tijd of van einde zich niet meer zullen voordoen, zal alles verenigd
zijn.
- Het feit van op deze
manier te blijven spreken en discuteren impliceert dit dat er nog enige
onvolmaaktheid blijft bestaan ?
Mâ : Ja, diegene die zich nog op het domein van de taal bevindt, die de
taal van de wereld spreekt over wereldse onderwerepen, is nog gevangen in de
netten van de tijd. Maar ‘daar’, stelt het probleem van te spreken zich niet
meer. Dit is de reden waarom hetgene hier gezegd geweest is, niet van
toepassing is op een echte Leraar voor de wereld. Wat zo’n Meester zegt lijkt
helemaal niet op wat men in de wereld zegt.
Om de macht te verkrijgen het oneindige te
bereiken, moet men eerst het eindige (vergankelijke) kennen, en zich hierdoor
laten leiden. Zolang de ziel zich vereenzelvigt met het lichaam, is het
onontbeerlijk zich te laten leiden door de regels die voorgeschreven of
verboden zijn. En dit vraagt geduld en volharding. Alhoewel de natuur zelf steeds
veranderlijk en in beweging is, zal ze nooit ter hulp komen van de aarzelende
of geagiteerde pelgrim.
U creëert zelf de verlangens, en u kan ze ook
zelf vernietigen. U moet zelf met al uw krachten rijken naar de realisatie van
uw Zelf. Door te kiezen u te laten voeden door wat uw zintuigen u brengen,
kiest u ten volle voor het rijk van de dood. Leer de nectar te proeven en voedt
u met dat wat onsterfelijk is. Stap op het pad van onsterfelijkheid, waar geen
ziekte noch dood bestaan.
Indien ge u tot God richt om bevrijd te worden
van uw materiële verlangens, zal uw innerlijke kracht versterkt worden. Ge moet
u inzetten voor één of andere spirituele discipline. Of ge u nu kunt
concentreren of niet, blijf gericht op de meditatie op God. De kans bestaat dat
ge er vroeg of laat op een dag interesse voor krijgt, en dat ge u er dan in
kunt laten opnemen.
Vraag : Hoe kunnen wij
tijdens de meditatie en het gebed onze geest vrij maken van bekommernissen over
werk, familiale verplichtingen : echtgenoot, kinderen, nez.? Wat moet men doen
in zulke gevallen?
Mâ : Laat het werk in uzelf zijn werk doen, zonder
er u om te bekommeren. Werk zonder de indruk te hebben dat u het zijt die aan
het werk is. Beschouw het als zijnde het werk van God in u, door uw toedoen, en
dat u Zijn instrument bent. Dan zal uw geest kalm en vredevol zijn. Dŕt is
meditatie en gebed.
Vraag : Een mens kan
niet leven zonder elke cent te tellen. Anderzijds blijft een mensenhart slecht
zuiver door geheel belangloos te leven. Indien men wil leven moet men dus
zonder hart zijn, en indien men integer wil blijven kan men niet overleven.
Mâ : Wil u eens iets doen? Laat al dat
berekenen los. Richt u tot de ENE. Indien de noodzaak om rekeningen te maken
zich opdringt, zal er wel iemand komen om er zich mee bezig te houden. Wie
houdt de rekeningen van Kâlî bij?
Vraag : Ik veronderstel dat mijn geval zonder hoop
is, want ik kan niet meer dan een uur of twee elke dag aan meditatie wijden,
alhoewel ik probeer om al mijn werk voor God te doen.
Mâ : Het aantal uren heeft weinig belang.Belangrijk
is de intensiteit waarmee uw hart en uw geest zich in God versmelten.
Vele mensen denken dat men niet tot spirituele
volmaaktheid kan komen door een familieleven te leiden. Wat is daar van waar ?
Hoeveel bewonderenswaardige kansen komt men er niet tegen voor spirituele
ontwikkeling! De liefde en affectie tussen ouders en kinderen, tussen man en
vrouw, broers en zussen, ouders en vrienden, de zegen die de armen en de
ongelukkigen ons brengen, dat allemaal helpt ons om ons spiritueel leven te
versterken. Hoe meer uw ziel de beproevingen ondergaat die plezier en pijn
zijn, hoe meer ze zich zuivert en hoe meer de geest van dienstbaarheid voor
anderen zich verfijnt. In het hart dat door de steeds veranderende stromen van
het famileleven bestormd wordt, komt vanuit de diepte een verzuchting naar
boven voor goddelijke hulp, veel meer en groter dan die welke men meestal in
een op zichzelf gerichte kluizenaar vindt.
Zolang u nog enig verlangen voelt voor het
comfort en het plezier van het leven, een honger naar geld of een gehechtbeid
voor de zaken van de wereld, is het beter voor u om het familieleven te leiden.
God is alles, en het is naar Hem dat u moet gaan voor een volledige
realisatie. Alleen de gedachte van de afwezigheid van God veroorzaakt het
lijden van de wereld. Daar waar God gemanifesteerd is, bestaat er geen
dualiteit, en kan het lijden er geen plaats vinden. Om geloof en niet-gelof te overstijgen, moet men in Hem geloven. U daarentegen gelooft in allerlei
andere dingen.
Aan studenten : Zoals jullie dagelijks een zekere tijd besteden
aan uw dagelijks huiswerk, maak zo ook dagelijks een beetje tijd vrij voor de
contemplatie van God. Denk aan God gedurende een uur, een half uur, of ten
minste gedurende tien of vijf minuten. Tien minuten op vierentwintig uur, dat
is niet veel. Het heeft geen belang waar ge u bevindt of in welke houding ge
zijt. Daar waar ge zijt, mediteer in stilte op Zijn naam, op de naam die je het
meeste aantrekt. Beoefen, indien mogelijk elke dag op hetzelfde uur, enkele
minuten stilte. Ledig uw geest en open hem zodat de cosmische krachten uw wezen
mogen vullen tot in de kleinste hoekjes.
Wat betekent âtma-darshan, de directe waarneming van het Zelf? Begrepen hebben
dat de ziener, het geziene en het zien veranderingen zijn, modificaties,
gemaakt door het denken, door de geest, en dat deze veranderingen van de geest
zijn toegevoegd aan het éne bewustzijn dat alle dingen doordringt. Dat begrijpen noemt men brahma-sthiti. Indien er geen
sprake (meer) is van actie, van doenerschap, is het âtma-sthiti (gevestigd zijn
in het Zelf). Voor hen die God mét vorm aanbidden, betekent âtma-darshan Hem overal zien, zoals
gezegd is : ‘Overal waar mijn blik gaat, verschijnt Krishna’. Als men wat dan
ook anders dan Krishna ziet, kan men niet meer van een echte waarneming of
visie spreken. In de volheid van de volmaakte darshan, blijft de Geliefde waargenomen worden.
Waarlijk, de wil van de Allerhoogste is overal.
Wordt de bondgenoten van deze grote wilskracht. U zou allen moeten verlangen
naar de realisatie van het Zelf en God, en om Zijn genade moeten vragen.
Het is dit lichaam (Mâ spreekt over zichzelf) vaak overkomen dat het
de roep ‘Moeder’ hoorde vanuit verre landen. Waar het concept van afstand afwezig is, vormen plaats en tijd geen enkel
obstakel. Vraag : Waarom bent u in deze
wereld? Mâ : In deze wereld? Ik ben niet ergens. Ik ben MeZelf, rustend in
MeZelf.
Vraag : Mâ, wie bent ?
Mâ : Purna Brahma Narayana, de volle totaliteit van de Ultieme
Werkelijkheid, verblijvend in het hart van de mens.
Vraag : Wat hebt u bereikt met uw spirituels
sadhana?
Mâ : De kwestie van beriken of van sadhana stelt zich hier niet. Ik ben wat
ik altijd geweest ben.
- Wat is uw boodschap
aan de wereld?
Mâ : Welke boodschap kan iemand brengen die niets bereikt heeft en die
niets geleerd heeft?
- Ik heb
ver gereisd om u te zien. Als ik terugkeer zullen mijn vrienden vragen : ‘Hoe
is ze? Wat heeft ze gezegd?’ . Wat moet
ik hen dan antwoorden? Ik wil uw boodschap zo goed mogelijk begrijpen.
Mâ : Heel goed, zeg hen dan : ‘Ik heb een klein dochtertje, ze
kwebbelt over alles wat in haar opkomt.
- Ik ben uw kind, maar
eigenlijk zijn u en ik één, is het niet?
Mâ : Er is slechts één alles doordringend Atma (ware Zelf), niets anders dan het Ene. Je bent zelf een hindernis voor jezelf in de
vorm van samskara’s (mentale, psychische neigingen). Het lot van
ieder mens is de sluier te vernietigen die het eigen realiseren van het Zelf
verbergt. Dit Zelf realiseren betekent God realiseren, en God realiseren is het
Zelf realiseren.
In wezen is er slechts één innerlijke roep,
maar de verschillende godsdiensten hebben verschillende methodes bedacht opdat
de mensen er bewust van zouden
worden. Eens een mens daartoe ontwaakt,
is het niet meer nodig om het telkens
weer uit te schreeuwen. In werkelijkheid bent u het niet die Hem roept, het is
Hij die u roept.
Zoals een godheid aan u verschijnt en u een
boodschap meegeeft, zo ook zullen de woorden van de Gîtâ (de Bhagavat Gîtâ, één van de belangrijke heilige schriften
van het hindoeďsme) u ter hulp komen. U zal me zeggen : ‘Hoe kunnen eenvoudige
woorden ons ter hulp komen?’ Eh! Dit is
de reden waarom men het ‘heilige schriften’ noemt. Door voor God te werken
bereikt men een bepaald niveau, en dat werk is het grootste van al.
Vraag : Mijn geest blijft nooit rustig. Wat kan ik doen?
Mâ : Tot nu toe heb ik niet gemerkt dat
uw geest onrustig is. Is uw geest écht onrustig, door het zoeken naar God? U
zal zien, als uw geest echt geraakt zal zijn door dit zoeken naar de Realiteit,
dan pas zal hij tot rust komen.
Het is eigen aan de geest om willekeurig en
verstrooid te zijn, zolang men geen zekere diepgang bereikt heeft. Moeten zij
die begeesterd zijn door goddelijk verlangen niet constant in Zijn aanwezigheid
vertoeven om de zuivere liefde te ontdekken? Alle ogenblikken zijn waardevol,
laat er geen één verloren gaan
Sommige mensen beweren dat meditatie en japa (herhalen van een mantra) niet
mentaal gedaan kunnen worden. Begin toch met het mediteren en japa te beoefenen met uw geest. Grote
yogi’s kunnen om het even wat creëren met de kracht van hun denken. Begin dus
te mediteren met uw geest. Indien u getrouw en regelmatig verder oefent, zal de
dag komen waarop God voor u zal verschijnen, van aanschijn tot aanschijn.
Volharding aan deze concrete oefening zal ervoor zorgen dat God zich zal tonen.
Zoals water bevriest tot ijs, en ijs smelt tot
water, zo gaat dit spel van transformatie van Shiva in jiva (ziel) en van jiva
in Shiva verder en verder doorheen de eeuwigheid.
Zoals in de zwijgende stilte
van de nacht de klanken van klokken en schelphoorns in een verre tempel
duidelijk gehoord kunnen worden,
evenzo, als door intense en onverdeelde toewijding tot Hem de honger van
de zintuigen is gestild, zal Zijn roep antwoord vinden vanuit je innerlijkste
diepten en weerklinken doorheen heel je wezen. Dan, en dan alléén zal
waarachtig gebed spontaan uit je hart
stromen.
De goddelijke roep is bestemd om tot elkeen te
komen, want Shiva, de eeuwige Geest, heeft zich ontbonden tot jiva’s,
voelende wezens, en ieder schepsel moet opnieuw Shiva worden.
Een heilige is zoals een boom. Hij roept
niemand en evenmin stuurt hij niemand weg. Hij schenkt beschutting aan wie
komen wil, man, vrouw, kind of dier. Als je onder een boom zit, zal hij je
beschermen tegen de ruwheid van het weer, tegen de schroeiende zon of de
neerstortende regen, en hij zal je bloesems en vruchten geven. Of een
mensenlijk wezen daar van geniet, of dat een vogel daar van proeft, dat kan de
boom niet veel schelen : wat hij voortbrengt is voor wie komt en er van neemt.
En ten slotte, maar niet het minste : hij geeft zichzelf. Hoe zichzelf? De
vrucht bevat het zaad voor nieuwe bomen van gelijke aard. Door zo onder een
boom te zitten, krijg je bescherming, schaduw, bloemen en vruchten, en te
zijner tijd zul je ook je Zelf
ontdekken.
De hoogste roeping voor elk menselijk wezen is
Zelf-realisatie. Alle andere verplichtingen komen op de tweede plaats. Alleen
handelingen die de goddelijke natuur in de mens doen ontvlammen zijn de naam
handeling waardig. Al de rest is slechts een verspilling van energie.
Als door de vloed van uw tranen het innerlijke
en het uiterlijke zijn samengesmolten tot één, dan zul je Haar vinden, die je
gezocht hebt met verschrikkelijke pijn, Zij, dichter dan het dichtste, de ware
adem van het leven, de eigenlijke kern van ieders hart.
In God is iedereen en alles. Waar is God
niet? Daarom is ook Mâ ook altijd heel
dichtbij, alhoewel dit lichaam nergens heen gaat.
Een Franse katholieke
priester : - Wat beschouwt Mâ als het
meest essentiële in het leven? Mâ : Trachten te ontdekken ‘wie’
ik ben, te weten wie dit lichaam, dat ik ken, heeft doen geboren
worden: het is de zoektocht naar God. Maar eerst en vooral moet men het
verlangen ontwikkelen om zich te willen kennen. Als met zijn Zelf gevonden
heeft, heeft men God gevonden, en als men God heeft gevonden, heeft men ook
zijn Zelf gevonden, het unieke Atman. - Slagen veel mensen hierin? Mâ : Velen bereiken een zekere perfectie (siddhi) of bevrijding (mukti). Maar de volledige
realisatie is zeer, zeer zelden – één op tien miljoen. - Denkt Mâ deze realisatie
bereikt te hebben? Mâ : Ik
ben wat u denkt dat ik ben !
- Dit betekent dus dat
Mâ denkt dit bereikt te hebben, want anders zou zij neen geantwoord hebben.
Wanneer heeft u deze realisatie bekomen?
Mâ : Wanneer zou ik er niet geweest zijn?
- U kan, zonder enige
twijfel, zien hoe de mensen inwendig zijn. Kan u mij zeggen of ik vooruitgang
gemaakt heb op het spirituele pad, of dat ik een beginneling ben?
Mâ : Vele mensen stellen dit soort vragen, maar meestal antwoordt dit
lichaam hier niet op. Nochtans valt het voor dat, in zekere omstandigheden, dit
lichaam verklaart ‘U hebt die of die staat bereikt.’ . Het hangt af van de kheyâla (goddelijke inspiratie van het
ogenblik, waar Mâ steeds naar luistert, zij heeft geen ‘eigen’ wil) van dit
lichaam.
- Kent Mâ het
christendom, en wat denkt zij er van?
Mâ : Indien het christendom een speciale plaats eist, en zich terzijde
houdt van andere godsdiensten, breekt zij met hen. Wij erkennen Jezus Christus,
maar in het kader van de eenheid van alle godsdiensten. Hijzelf heeft die
pretentie nooit gehad.
- Mijn eerste plicht
als christen is God te zoeken maar ook van mijn medemens lief te hebben zoals
mijzelf. Er is zoveel armoede in India. Mijn plicht is om de armen te dienen.
Wat denkt Mâ hiervan?
Mâ : Het hindoeďsme verkondigt juist hetzelfde. God te dienen in alle
mensen is zeker een weg die leidt naar de zuivering van de geest (chitta shuddhi).
- U spreekt van ‘een’
weg, maar voor ons is het de énige weg. Bestaan er dan andere wegen om de
volmaaktheid te bereiken?
Mâ : Ontelbaar zijn de wegen, en dienen is er één van.
- Moet de
technologische vooruitgang als een hulp of als een rem beschouwt worden voor
het spirituele leven?
Mâ : Op zichzelf zijn technische uitvindingen niet goed of slecht.
Vandaag vliegen de mensen met een vliegtuig. In lang vervlogen tijden vlogen de
mensen ook in speciale wagens (pushpaka
ratha). Dit is eeuwige spel van de wereld. U moet alles gebruiken dat u
helpen kan in uw zoektocht, en alles verwepen wat een hindernis kan zijn.
- Neem bij voorbeeld
de uitvinding van de boekdrukkunst. Boeken kunnen het zoeken vergemakkelijken.
Mâ : Indien iemand God wil vinden,
alléén God, dan draagt hij zijn boek in zijn hart. Dan heeft hij geen
gedrukte boeken nodig. Maar dit belet niet van moderne uitvindingen te gebruiken,
in die mate dat zij de zoektocht naar God vergemakkelijken.
Mâ : Heb
altijd een stukje candijsuiker in de mond! Vraag : Wat bedoelt u hiermee? Mâ : De
heilige naam van God. Hij is zelf aanwezig in Zijn naam. Voor andere
handelingen van aanbidding moet je naar een tempel gaan, of naar een ashram, maar om Zijn aanwezigheid te
ervaren in Zijn naam is het niet nodig om naar een speciale plaats te gaan.
Vraag : Hoe kan de
sâdhanâ intens zijn?
Mâ : Men moet één enkel doel nastreven. Ekalakshya betekent de pijl naar het doel richten, met zijn
gedachten alléén met het doel bezig zijn, en alléén met dit doel. Alhoewel het
zeer goed is om kîrtans te zingen, om
heilige teksten te psalmodiëren en om sommige erediensten te volbrengen, mag er
hierbij geen vleugje hoogmoed bij betrokken zijn. Want dit zou een hindernis
zijn in de evolutie, en het verloop van
de ascese zou onderbroken worden. Stel u voor dat iemand u zegt : ‘Wat zingt u
mooi. Mag ik uw lied kopiëren?’ Hij
noteert uw adres, en er volgt een briefwisseling, en dan begint hij u
geschenken op te sturen. Dit is geen sâdhanâ,
maar een plezier van de wereld.
- Moet men dus stoppen met het zingen van
kîrtan?
Mâ : Neen, zing zoveel je kan, maar zing voor God alleen. Zing Zijn
lof, versmelt u met Hem. Weet niet of
de mensen u bewonderen of geen enkele aandacht aan u schenken.
God, de Geest, is een eeuwige en concrete
aanwezigheid. U bent een sterveling.
Maar geboorte en dood gaan samen met spiritueel verlangen, met een verzuchting
naar realisatie. De ascese moet de aanbidder
meesleuren zelfs over de realisatie van zijn verlangen heen. Inderdaad,
daar waar de concrete eeuwige Aanwezigheid zich bevindt, is niets meer
vergankelijk. Kan men de pelgrimstocht naar God ondernemen zonder dat Hij het
wil? De vraag die u stelt getuigt ook zelf van Zijn aanwezigheid. Uw vraag en
het antwoord zijn instrumenten in de handen van God. Hij is tergelijkertijd het
antwoord en de afwezigheid van antwoord. God heel ver situeren veroorzaakt
bekrompen kleinmenselijkheid, onverstaanbaarheid en bedruktheid. Het middel om
dit te vernietigen is DAT wat is te aanschouwen. De dood, die het gevolg is van
verlangens en passies, moet sterven. Want indien u de wereld verlaat met een
retour-ticket, zal u wel moeten terugkeren. Indien u het uitzonderlijke geluk
hebt dat de dood sterft, zult u zuiver, verlicht en vrij zijn. Het voorbije uur
komt niet meer terug. Men wordt mens als men totaal bewust geworden is. Verspil
de kostbare tijd niet, vernietig uw Zelf niet, Atman, maar realiseer Hem. Tracht in uzelf de eeuwige dienaar van
de Heer te ontdekken. Ontdek dat de wegen van kennis, van devotie en van
dienstbaarheid eigenlijk één zijn. Alle namen zijn de namen van de Heer, en
terzelfdertijd is Hij zonder naam en zonder vorm. Als de aanbidder aan het
einde van een bepaalde ascese komt, beseft hij dat alle asceses ook één zijn.
Mannen en vrouwen zijn potentieel evenwaardig om zich te realiseren. Het is de
plicht van een mens om naar zijn beste vermogen het voorrecht als mens geboren
te zijn te benutten. Anders zal hij weer geboren worden en weer sterven.
Indien men zijn innerlijke wereld wil kennen,
volstaat het niet om de uiterlijke wereld te ontvluchten, want zijn beeld is
als het ware in onszelf gegrift. Deze wereld,
jagat, is een weerspiegeling,
een evocatie van de Verlichting, jagrat. Laat
u niet hypnotiseren door veranderlijk geluk, en neem uw toevlucht bij de Heer
die in u woont, antaryamin.
Vraag : Mâ, hoe komt het dat, zodra men in meditatie
gaat zitten, er allerlei gedachten opkomen en dat deze zich aan de geest
opdringen?
Mâ: Weet je niet waarom men zich niet kan
concentreren? Het verlangen werkt als een afschrikkingswapen. Als je de zee wil
ingaan, werpen de golven je steeds weer terug op het strand. Indien je volhardt
en een dieper niveau bereikt, zullen de golven je niet meer tegenhouden om
verder te gaan.
Hoe kan het zijn dat een menselijk wezen moed
mist? Om de waarheid te bereiken moet men alle moeilijkheden kunnen doorstaan
en voortdurend geduldig zijn. Het zijn de hindernissen die het geduld
voortbrengen. Schrijf aan mijn vriend (Mâ
is aan het dicteren) dat hij een reiziger moet worden op de weg waar de
Vrede gevonden kan worden.
Een pelgrim op de weg van de onsterfelijkheid
ziet de dood niet. Door meditatie op het Onsterfelijke verdwijnt in sterke mate
de angst voor de dood. Herinner u het volgende : het is in de mate dat uw
contemplatie van het Ene ononderbroken zal worden dat u ook vooruitgang zal maken in de richting van een
volledige en ware Verlichting.
Het lichaam is van de Heer, de geest is van
de Heer, heel de mensheid is van de Heer. Uw inspanningen om een medische verzorging vast te leggen, is ook
een uitdrukking van Zijn wil. Waarlijk, Hij, de Ene, is al wat bestaat. U bent de ziekte, U bent het geneesmiddel en de mogelijkheid om te
genezen. Onder alle aspecten en in alle vormen bestaat er alleen maar U.
Het gevoel
van gemis, van leegte, abhava, en
onze ware natuur, svabhava, situeren
zich exact op dezelfde plaats. In wezen zijn ze DAT, en alleen maar Dat. Wat
betekent dit gevoel van gemis, of wat
betekent de ware natuur? Hem, alleen maar Hem, en dit om de goede reden dat er
maar één zaadje is, dat zowel de boom als het zaadje is en eveneens alle tussenstappen
in het transformatieproces. Waarlijk : Hij alleen.
Elk werk dat uitgevoerd wordt in de geest van
God te dienen, bevrijdt van de gehechtheid aan de wereld om zich beter te
binden aan God op dezelfde wijze als nieuwe scheuten de oude bladeren
vervangen. Eerder dan naar buiten te richten, richt deze arbeid naar binnen.
Het is een natuurlijk proces. Zie hoe de oude bladeren die aan de voet van de
boom gevallen zijn, zorgen voor een excellente compost. Niets gaat verloren.
Onthou dit!
Vraag : Uw antwoorden
zijn helemaal overeenkomstig onze Schriften, die u niet bestudeerd heeft. Hoe
is dit mogelijk?
Mâ : Er is het grote levensboek. Als men er diep in duikt, vindt men
alle waarheden die in alle schriften uiteengezet worden, klaar om zich kenbaar
te maken.
Als u een emmer beweegt, beweegt ook het water.
Zet de emmer neer, en het water komt tot rust. Tracht zo ook uw lichaam tot
rust te laten komen. Indien u lang onbeweeglijk blijft, met een echte
vastberadenheid, zal uw geest uiteindelijk tot rust komen. Onust maakt deel uit van zijn natuur, maar
ook de stabiliteit. Blijf lange tijd zitten en herhaal één van de namen van
God. De geest zal van hier naar daar gaan, maar verminder uw inspanning niet.
Indien de geest weigert om toe te geven, waarom zou u dan ook moeten toegeven?
Vraag : Hebben alle wegen dezelfde waarde ? Mâ : Ja, voor zover een weg gevolgd wordt op oprechte, geconcentreerde en
volharde wijze. Er bestaan nochtans wegen en paden die omwegen blijken te
zijn. Men wordt geboren met zekere samskara’s,
bepaalde voorkeuren (mentaal-emotionele krachten uit vorige levens)
die iemands houding bepalen. De
manier van leven is een verzameling van daden, (geloofs-)overtuigingen en
kennis (karma, bhakti, jnâna). De manier waarop men zijn leven
organiseert zal de te volgen weg bepalen. Op het gebied van de zoektocht
naar God, zelfs indien iemand totaal
onwetend is en de ware weg niet helder kan zien, wordt de hulp op
onvermijdelijke wijze vastgelegd door de guru, die altijd en onmisbaar verschijnt om hulp te bieden en
de weg te tonen. Het zijn de eigen inspanningen en de oprechtheid van
elkeen die geëvalueerd moeten worden, niet de feiten.
Een hoge
regeringsambtenaar bezoekt Mâ :
Vraag : Ik heb geen enkel geloof, en ik weet niet
hoe dat zou kunnen veranderen! Wat denkt u hiervan?
Mâ : U zegt geen enkel geloof te hebben : welnu,
vestig u standvastig in deze overtuiging! Want, waar neen is, is er ook ja!
- Wie kan beweren
boven de negatie van de affirmatie te zijn?
Mâ : Geloof is een fundamenteel gebaar, een natuurlijke impuls van het
menselijk wezen. Het geloof in God vloeit hieruit voort. Het menselijk leven is
zo gemaakt dat niemand zeggen kan :‘Ik geloof in niets’ . Men gelooft steeds in
iets! Het woord manush (mens) bestaat
uit man (geest) en hush (bewust). Hieruit volgt dat er geen
mens-zijn bestaat zonder open geest en zonder waakzaamheid, wat toont dat de
natuurlijke neiging van een menselijk wezen is : volledig bewust te zijn van de
realiteit.
Als kinderen leren lezen en schrijven, verwachten zij ook gecorrigeerd te worden.
Zo ‘corrigeert’ ook God. Dit bewijst dat hij voor de mensen zorgt. Deze
correcties storen, maar in feite transformeren ze de harten, en leiden ze naar
de vrede. Door de triviale voldoeningen in het gedrang te brengen, wordt men
naar de ultieme Vreugde geleid. Het menselijk lichaam overleeft dankzij een
voortdurende heen-en-weer gaande beweging van de ademhaling. Wat een ongemak! U
kan, op dezelfde manier, als een toerist door het leven gaan, van de ene plaats
naar de andere, van de ene afleiding naar de andere. Of u kan ook een pelgrim
zijn, verbonden met zijn diepe wezen, en die vooruit gaat naar zijn ware
verblijfplaats : de volledige Kennis.
De lampen van de wereld gaan aan en uit. Er
bestaat een eeuwig licht dat niet vergankelijk is. Door dit licht kan men de
uitwendige lichten zien en alle dingen van het heelal. U ziet omdat dit licht
in u schijnt. Het is omdat de ultieme Kennis in u aanwezig is, dat u andere
vormen van kennis kan vergaren. Degeest is zoals de wortel van een plant:
bewaterd, is heel de plant gelaafd. Soms schreeuwt u het uit dat u het niet
meer aan kan. Maar zodra u thuiskomt, voelt u zich goed.
Vraag : Volgens mij kan er geen integrale visie
bestaan van het hoogste Zijn, ten hoogste kunnen we er een partiële visie van
hebben. Wat denkt u?
Mâ : Indien u van mening bent dat het Zijn zich in stukjes kan
splitsen, mag u de term ‘partieel’ gebruiken. Maar kunnen stukjes ‘Absoluut’
bestaan? U redeneert in termen van stukjes, en u wenst uw deel ook te nemen,
nietwaar! Hij is het Al, Hij die Is.
- Maar er bestaan dan
ten minste verschillende niveau’s in de Kennis?
Mâ : Waar kennis is van de vormen van het Vormloze, kan er geen sprake
zijn van niveau’s. Stapje per stapje vooruit gaan, is de periode waarin men pas
stopt om achter de dingen te lopen, en waarin men zich naar het Eeuwige keert,
die nog geen evidentie geworden is. De zoektocht is ‘interessant’ geworden, en
de vooruitgang heeft nog vele verassingen in petto. Daar waar het denken is, is
ook de ervaring. De ervaringen vertalen de duizenden manieren om de ultieme
Kennis te benaderen. De geest, die zich eerst in de materie had vastgeketend,
keert deze nu de rug toe en gaat de tegenoversgestelde richting uit! Is het
niet normaal dat het licht hem bereikt volgens zijn welbepaalde situatie? De
mogelijke en denkbare niveau’s hebben een naam. Maar deze persoonlijke niveau’s
zullen eens verdwijnen, wanneer het Zelf eindelijk herkend wordt!
Vraag : Ik heb u horen zeggen dat alle ogenblikken
deel uit maken van het ultieme Ogenblik. Dat versta ik niet.
Mâ : Op het ogenblik van de geboorte wordt een nieuwe levenservaring
geconditionneerd. In het ultieme Moment is alles volbracht! Ons lot is voldaan.
Daar waar er niets meer te verbranden is, daar is het moment van heel de
eeuwigheid. Dit ogenblik grijpen, dat is uw bestemming. In werkelijkheid is Hij
Dat, Dat-alles. Hoe zou Dat eender wat kunnen uitsluiten? Wie in deze stroom
gedoken is, kan verleden, heden en toekomst niet meer gescheiden houden. De
ogenblikken die u beleeft zijn als verkrampt. Het hier en nu houdt zijn en
wording in, houdt alles in, er is niets en er is alles. Er is zelfs geen
tegenstelling tussen dit Ogenblik en momenten, die slechts stukjes tijd zijn!
Het Hier en Nu is tijd, maar niet wat ů ‘tijd’ noemt. Tijd, samaya, is verzadigd van het Zelf, svamaya,
geweven door het ene Zelf. Niets bestaat, alleen het Zelf!
Zoek uw toevlucht in geduld, zoals een held, en doe wat u te doen
heeft. Er is zeker geen vrede te vinden in rijkdommen en bezit.
Door het feit leeg te zijn, kan het ‘niets’, (‘witheid’), shveta, plots te voorschijn komen, en
het gebeurt dat dit ook verschijnt door innerlijk alles te laten oplossen. Dit
‘niets’ is het vormloze dat de vorm van alle vormen aanneemt. Men mag dus
stellen dat het de vorm van het vormloze is.
Om ‘niets’ (leeg) te worden moet men eenvoudig en direct zijn en
blijven. Indien je in de waarheid en de eenvoud tracht te blijven zal je wit
worden zoals melk, en zal je zélf in het geluk vertoeven en ook de ŕnderen die
je dan zullen benaderen. Onthecht zijn, dŕt is het teken van deze ‘witheid’ en
van deze eenvoud. Indien je los laat en je hoogmoed ledigt in het niets en je
de wereld in gaat, zal je merken dat allen in de weer zullen zijn om je leegte
op te vullen, en dat je juiste religieuze houding en ideaal een voorbeeld voor
hen zal zijn. In onze tijd van consumptie en verstrooiing is de heilige
onthechting en eenvoud het specifieke doel van de mens. In werkelijkheid is de zaligheid
van de volledige onthechting, pűrna tyag,
een andere naam voor de zaligheid van de volledige ervaring, pűrna bhog.
Tracht uw geest exclusief te wijden aan het
Eeuwige.
Men moet alle vierentwintig uren bezig zijn met
de zoektocht naar God, sâdhan-bhajan.
Het verlangen God te vinden moet heel speciaal aangemoedigd worden. Als
menselijk wezen bestaan, betekent in de eerste plaats en voor al de rest : het
verlangen naar de realisatie van het Zelf. Buiten de (korte) tijd gewijd aan de
dienst voor het gezin, moet de rest gewijd zijn aan japa, meditatie, aan de lectuur van heilige schriften, aanbidding,
gebed en volledige overgave. Verlang intens naar God en huil om Hem. Indien u
de mogelijkheid en het geluk hebt, ga naar de satsang (samenkomst van spirituele
zoekers, opzoeken van wijzen). Als dat niet mogelijk is, tracht dan een
zuiver gevoel te bewaren, zoals een precieuze edelsteen in de diepten van uw
hart.
Het belangrijkste is van steeds te blijven
proberen. Doe een inspanning, het zal komen.
Vraag : Wat denkt u
van al die nieuwe mensen die bijna dagelijks naar u toe komen?
Mâ : Niets is nieuw. Zij zijn mij allemaal vertrouwd.
Vraag : Indien iemand zich tot het godsdienstige
richt in zijn oude dagen, zal hij dan (toch nog) zijn geest rustig kunnen
houden op het uur van zijn dood ? Mâ : Er bestaan ontelbare aantrekkingskrachten
en invloeden, die de levensstijl van iemand bepalen. Men kan dus niets
zeggen over zijn laatste uur. Dit lichaam zegt : alles is mogelijk.
Het is dus niet goed van zijn visie te beperken.
Een dame : er is
zoveel volk hier. Mâ, u bent geen ogenblikje gerust! En nochtans bent u nooit
moe en nooit geďrriteerd, maar altijd zo vreugdevol!
Mâ : Wel Mâtâji (moeder), in
uw eigen huis zijn er ook heel wat mensen. Spreekt u niet met hen allen? U
beweegt ook uw ledematen, en bent daar ook moe van?
Een Cadi (islam
rechter) : Ik ben niet gekomen om wat dan ook van u te horen. Ik ben gekomen om
u iets te zeggen : ik heb me in de strijd geworpen. Alst het u belieft : schenk
mij de overwinning. Soms voel ik dat ik wapens en munitie te kort heb. Kan u uw
kheyâla (goddelijke inspiratie) op mij laten rusten?
Mâ (glimlachend): Het zij zo, Pitaji (vadertje).
Op de terugweg zegt Mâ
: Cadi Sahib is begonnen met me te vragen niets
te zeggen. Ik heb dus gehoorzaamd. Welnu, als u terugkeert, zeg hem dan : ‘Om
het even wie die de strijd aanbindt om Hem te bereiken, wordt gesteund door
zijn Zelf. Het is Hem die al wat nodig is zal aanreiken. Er is bijgevolg geen
enkele reden om gevoelens van ongerustheid te onderhouden.
Aan een dame, van wie
de echtgenoot in de geangenis was voor politieke redenen, tijdens de Britse
overheersing :
Mâ : Thans maakt u zich dag en nacht zorgen om uw echtgenoot omdat u
zijn vrouw bent. Voor uw huwelijk was hij een vreemde voor u en had u geen
gelegenheid om aan hem te denken. Op dezelfde manier moet men eerst een relatie
met God beginnen door Hem in één van Zijn vormen te aanbidden, die uw hart genegen
is. Deze gekende band zal uw intensiteit vergroten en zal uw vervullen met
gedachten over God zelf. Doorheen deze echtgenoot, pati, komt zowel het geluk als het ongeluk naar u toe. De echte
zaligheid komt alleen van God, Pati. Uw echtgenoot is nochtans ook één van Zijn
vormen. Indien u dus op deze manier aan hem kan denken, zal u tevens aan God
Zelf denken. Alles en allen zijn Zijn vormen. Alleen Hij is.
U bent op deze weg gekomen om de overwinning op de wereld te
verkrijgen. Er is niets anders dan het ene Brahman, zonder gelijke, één Atman : ziedaar uw weg. Onderhoudt
geen verwijten tussen jullie, geen twisten, geen gevoelens van bitterheid.
Door een vriendelijke houding ontwikkelt zich de morele kwaliteit. Indien
uw geest gestoord wordt door wat iemand u zegt, slik het door als
vergif (Mâ verwijst hier naar Shiva, die het vergif opdronk in de
levenszee, gevuld met melk, en niet geraakt werd). Jullie zijn allemaal
goed, goed, goed. Verlicht de wereld door goed te zijn.
Door u te engageren in dienstbetoon worden hart
en geest gezuiverd, wees daarvan overtuigd! In deze richting gaan is een heel
krachtige sâdhana. Wees niet ongeduldig.
Het is echter beter de mensen rondom u te dienen met de grootste kalmte, en
voor ieder een vriendelijk woord te hebben. Vraag om vergeving telkens u iets verkeerd doet of zegt, en doe dan uw uiterste best om deze fout
niet meer te maken in de toekomst. Zelfs als anderen onrechtvaardig zijn
tegenover u, moet u niets ongepast doen of zeggen. De bezigheden en
activiteiten van de wereld kunnen niet anders dan zorgen te veroorzaken, het kan
nu eenmaal niet anders zijn. De enige manier om hier tegenin te gaan, is
weerstandsvermogen, uithoudingsvermogen, en nog eens uithoudingsvermogen.
Diegene die volhoudt zal uiteindelijk winnen. Men moet onder de zeegolven
duiken en daarachter weer aan de oppervlakte verschijnen. De talenten en het
werk dat God u gegeven heeft zijn bestemd voor Zijn dienst, en voor niets
anders, onthou dit goed!
De mens moet zich gedragen als een held! In
periodes van ongeluk moet hij zich moedig gedragen, met doorzettingsvermogen en
geduld. De tijd stopt nooit (m.a.w.
alles is vergankelijk, ook het
negatieve gaat eens voorbij). Zelfmoord is de verderfelijkste zonde. Aan
wie behoort dat lichaam dat u wil vernietigen? Is dat een manier waarop een
mens spreekt? Wat een schande!
Zeg mij, welke zijn die gebreken waarover u
spreekt? Dat gebrek dat u zelf kan aanpakken is geen gebrek meer, het is aan
zijn zuivering begonnen. Is het niet? Dit gebrek dat u geďdentificeerd heeft is
reeds aan zijn zuivering begonnen.
Een sterk karakter is de grootste kracht van de
mens. Indien hij dit aanwendt in zijn omgang met de wereld, zal hij in de
meeste domeinen een winnaar zijn.
Zij beelden zich in dat dit lichaam ver weg is, maar in feite is het
zeer, zeer dichtbij. Hoe zou het kunnen dat het eender wie zou verlaten?
Deze vraag over afstand bestaat slechts vanuit hun standpunt. Laat ze
terugkomen naar dit lichaam (zo
spreekt Mâ vaak over zichzelf) telkens als het vakantie is. Mahadeva, Shiva zien verschijnen en oplossen in uw lichaam samen met
een wit licht, dit alles is stellig een goed teken. Zelfs een beperkt
visioen van een spirituele vorm, chimaya
murti, is een zeer gunstige verschijning.
Om het even welke arbeid men verricht, men moet
het goed doen. Indien men de gewoonte kweekt alles goed te doen, bestaat er
veel kans dit ook te doen op het spirituele pad. Hij is de handeling en Hij is
de oorsprong van de handeling, en niemand anders. Men moet deze
geestesinstelling in alle omstandigheden trachten te ontwikkelen. De waarheid, in wier aanwezigheid de illusie
als illusie herkend wordt, de waarheid, Dat wat is, moet het meest essentiële
van ons wezen worden.
U vraagt mij of de gedachten van elkeen ‘dit
lichaam’ bereiken? Ja! Ja! Ja! U vraagt mij of ik van jullie hou? Ik zeg u
: indien ik niet van jullie hield, zou u niet van mij kunnen houden. Waarlijk,
u kan mij niet zoveel lief hebben als ik van van jullie hou. Ik ben altijd met
u. Jullie zijn het die me niet willen zien , wat kan ik doen?
U kan proberen om dit lichaam (Mâ bedoelt zichzelf) uit uw geest te verjagen, maar dit lichaam is
nooit weggegaan, gaat nooit weg en zal nimmer weggaan. Allen die dit lichaam
hebben lief gehad kunnen het niet vergeten, zelfs indien ze dit zouden
proberen. Dit lichaam blijft in hun geheugen gegrift en zal daar blijven voor
altijd.
Voel God boven uw hoofd, en voer met een blij
hart uw dagelijkse bezigheden uit, die elkaar in een ononderbroken reeks
opvolgen. Alles wat u in deze wereld ziet, is het resultaat van de wil. Breng,
met geduld en stabiliteit, stilaan meer vitaliteit in uw vrije tijd. Er is tijd
nodig om een nuttige gewoonte te kweken. Ontmoedig u niet indien uw eerste
pogingen mislukken. Blijf standvastig en heb de moed om op de goede weg verder
te gaan. Indien u elke dag uw gedachten een beetje naar God richt, zal dit in u
een intens verlangen voor Hem doen ontstaan. Wees eenvoudig en oprecht, oefen u
in de zuiverheid van uw gedachten en daden, en u zal zo de eerste goede basis
gelegd hebben voor een spiritueel leven.
Op een gegeven ogenblik hebt u met nadruk
gezegd dat, moest u maar een stabiele job kunnen vinden, u zich op juiste en
evenredige wijze zou bezig houden met de spirituele kant van het leven en ook
met het materiële comfort en met plezier. Het is evident dat u woord gehouden
hebt wat betreft het wereldse plezier. Maar in welke donkere grot, in welke
onbereikbare diepte hebt u het tere plantje van spiritueel verlangen verstopt?
Wanneer gaat u eindelijk wat licht brengen in deze donkere grot? Verlies geen
tijd. Verlies geen tijd! De dag die voorbij is komt nooit meer terug. Een
onvervangbare tijd glijdt tussen uw vingers door. Breng uw dagen door met een
inspanning om u te naderen van de Heer van de nederigen. Als u oud geworden zal
zijn, zal de hoge leeftijd u te zeer vertragen en verzwakken om u nog te
concentreren op de naam van God. Hoe zal u dan kunnen inhalen wat u vroeger
niet hebt kunnen doen?
Arbeid op fysisch vlak is heel anders dan
arbeid op spiritueel vlak. In het eerste geval worden de dingen uitgedrukt in
vormen, kleuren en geluiden. In het tweede geval daarentegen zijn het
gedachten, ideeën, woorden en gevoelens die stil naar de oppervlakte van
bewuste en onderbewuste regionen in u opstijgen, zonder dat zij hiervoor een
materiële mantel moeten aantrekken. En de uiterlijke wereld wordt in beweging
gebracht door de innerlijke drijfveren. De bron van de Ganges is verborgen in
de plooien van de Himalaya’s, maar zijn wateren schenken leven aan bloeiende
dorpen in de vlakten van India. Het is de gedachte die de diverse
handelings-modaliteiten doet ontstaan, die ze onderhoudt en ze ook naar hun
voltooiing leidt. Blijf handelen zolang het verlangen tot handelen in u sterk
blijft. Het zal u goed doen. Maar er zal een ogenblik komen waarop dit
verlangen zal afzwakken. Een verlangen van innerlijk handelen zal dan de plaats
innemen.
De afwezigheid van gedachten : ziedaar de
ultieme meditatie !
Wees er zeker van : om het even waar ge u
bevindt, dáár kan de Verlichting ontwaken! Fixeer u niet op de gedachte dat u
in zonde leeft, of in bedrog, en dat er geen uitweg is voor u. Op elk ogenblik,
en in alle omstandigheden : hou u klaar om voor de richting van het Ultieme te
kiezen. Wie weet op welk ogenblik uw gaven, uw dienstbaarheid en uw gebaren van
respect eindelijk uw volledige overgave aan het Ene zullen weerspiegelen. ‘ Dat’
is in aantocht.
Lees, bestudeer de Schriften. Maar eens dat het licht in u is
aangemaakt, laat ze vallen, zoals het sprietje dat je gebruikt hebt om het
vuur aan te steken!
De ultieme staat zal niet bereikt worden door
de jîva (individuele ziel) zonder
onthechting. Maak bijgevolg van onthechting en inzicht uw enige doel, door elk
verlangen los te laten. De diepgang van uw onthechting zal u aanvoelen als u in
het handelen geëngageerd bent. U zal dan zien in welke richting uw geest steeds
aangetrokken wordt. Offer al uw activiteiten (aan het goddelijke) en vervoeg het dharma van het menselijk wezen. U bent het eeuwige onveranderlijke Brahman. Mediteer gedurig op dit feit in
uw eigen hart op repetitieve wijze. Stap in de boot van Brahman en steek de oceaan van samsara
over. Als uw ego verdwenen zal zijn, zal ook de dualiteit getranscendeerd zijn,
en zal u merken dat u rust in uw echte natuur. Deze komt overeen met de hoogste
Waarheid, die gerealiseerd moet worden.
Indien er geen assistenten en
universiteitsprofessoren zouden zijn, zou de kennis niet overgedragen kunnen
worden. Het is hetzelfde met guru’s
en de kennis van Brahman. Ziedaar
heel de problematiek van spirituele vooruitgang, bevrijding en dat soort
onderwerpen.
De genade van de guru is noodzakelijk. Maar als men hem nog niet ontmoet heeft, is
de enige plicht van de mens om in elke vorm Gods vorm te herkennen, van alle
namen als Gods namen te herkennen, alle eigenschappen (persoonlijkheden) als
eigenschappen van God, van te trachten hem te aanroepen en te vinden in deze
geestesgesteldheid.
Zijn toevlucht zoeken in de naam van de Heer
kan niet schadelijk zijn. Ongeacht of de eigen daden zich op een gelukkige of
ongelukkige manier aaneen schakelen, alle activiteit zal gunstig worden indien
men zijn toelucht zoekt in de naam van de Heer.
Zeg steeds tegen uzelf: ja, Zijn genade is
overal, ik baad er in. U zal dan merken dat het inderdaad echt zo het geval is. Bevrijd zijn van alle zorgen,
dit is echt de ultieme meditatie. (woordspeling
op ‘chinta’, dat in het Hindi zowel zorg als soms ook meditatie betekent)
Is GEZIEN, echt gezien, dat wat, eens gezien,
elk verlangen ontneemt om nog wat dan ook te zien. Is GEHOORD, echt gehoord,
dat wat, eens gehoord, elk verlangen ontneemt om nog wat dan ook te horen.
Voor wie de genade van een Grote Ziel gewonnen
heeft kan het ultieme doel niet gemist worden, wat zijn manier van handelen
nadien ook moge zijn. Deze persoon mag alle moeilijkheden, alle verlangens
meemaken, hij blijft op het Pad. Dit kan verklaart worden : een vonkje volstaat om het vuur aan te
steken. De afsluitingen (barričres) branden.
Waar u ook heen gaat, u gaat voor uw Zelf uit.
Niets in de wereld is niets anders dan uw Zelf. U kan het Ene bereiken zowel
door u als aanbidder of als vijand ervan uit te roepen. Het Ene verenigt oorlog
en vrede. Alles is alléén Hem. Wat u ook waarneemt, wat de gebeurtenissen ook
mogen zijn, dit alles is Zijn expressie, verwerkelijking.
Als u zegt : ‘Die of die is heen gegaan’, mag
men niet vergeten dat, in zekere zin, niemand is weggegaan. Elk leven, zonder
heen-en-weer geloop, is altijd en alom aanwezig.
Vraag : Zou men alles
wat men doet op kantoor, bij het zaken doen, enz. moet neerleggen aan de voeten
van de Heer?
Mâ : Tracht elke arbeid uit te voeren in een geest van heilige overgave.
Proberen zichzelf los te laten is helemaal iets anders dan het loslaten dat
zonder moeite spontaan optreedt. Op dezelfde manier is japa beoefenen helemaal iets anders anders de japa die spontaan gebeurt. De constante beoefening van overgave aan
God zal uiteindelijk uitmonden in de spontane overgave aan Hem.
Vraag : Hoe kan men de
gedachte aan God vast houden vierentwintig uren op vierentwintig?
Mâ : Door oefening. Een constante
oefening schept de mogelijkheid om het even wat uit te voeren. Zij die
mediteren, of hun geest nu in staat is
zich te concentreren of niet, doen gewoon verder met hun meditatie. Of u nu
graag japa beoefent of niet, tracht het toch te doen. Doe moeite, zodat
uw geest helemaal gevuld moge zijn van de Naam van de Heer. Bij u thuis of waar
dan ook, herinner u dat er niets
bestaat buiten God. Zelfs de gedachte van dualiteit is lijden. Voel u een
instrument in de handen van God. Niets is beter dan te doen wat God u aandringt
om uit te voeren. Waarlijk, alleen God regeert de hele wereld.
Of men nu handelt met of zonder verlangen, een
handeling blijft een handeling. Men kan niet blijven zitten zonder iets te
doen, totdat de staat van zuiver Zijn is bereikt. Begrijp ook goed dit aspect
van de zaak. Wanneer u zich overgeeft aan de guru, dan moet u zijn opdrachten onvoorwaardelijk uitvoeren. Uw enige
drijfveer is dan om de wil van de guru
uit te voeren. Door op deze manier uw taak uit te voeren, verlangt u steeds
meer beter uw best te doen. Kan men dit aanzien als verlangen in de gangbare
betekenis? Met heel uw hart handelen om te trachten de wil van de guru te volbrengen, is stellig een goed
verlangen. Indien om één of andere reden de minste weerstand zou opkomen, kan
de handeling niet meer als zonder verlangen beschouwd worden.
Beeld u in dat, na het grootste deel van een
opdracht volbracht te hebben, u deze taak moet los laten, en dat dan iemand anders
het werk afmaakt en alle eer voor zich opeist. Indien dit u zou raken, zelfs al
was het maar een heel klein beetje, hoe
zou men dan van belangloos handelen kunnen spreken? Het verlangen dat men u
dankbaar zou zijn was dus niet helemaal afwezig.
In iedere actie of handeling is er
noodgedwongen conflict. Hoe kan men zich daarvan bevrijden? Wanneer men niet
meer gekwetst kan worden. Midden in een werk, op elk ogenblik en in welke
omstandigheden ook, moet u in staat zijn om te gehoorzamen aan eender welke
instructie. Stel u voor dat u hongerig bent, en dat op het ogenblik dat u het
voedsel gaat eten men u vraagt om iets anders te gaan doen. Onmiddellijk zou u
dan vreugdevol moeten stoppen met het
naar uw mond brengen van dat zo verlangde voedsel, en gehoorzamen aan de
oproep. Een dergelijke houding verraadt diegene die stevig geankerd is in een
geluk dat niet van deze wereld is. Als men zo een staat nadert waarin er geen
inspanning meer is, laat het u volstrekt koud of men u looft of bekritiseert in
de uitvoezring van een taak. Dan pas wordt men een instrument in Zijn handen.
Het lichaam werkt zoals een werktuig en men kijkt er naar zoals een
toeschouwer. En men kan de grote variatie taken bekijken die door het lichaam
uitgevoerd worden, en ook het gemak en de efficiëntie waarmee het lichaam deze
volbrengt. Een handeling zonder ego is vol schoonheid, omdat deze niet
gemotiveerd is door zelfbeloning. Zolang de knopen van uw ego niet zijn
losgemaakt, zal u gekwetst, gekrenkt blijven, en dat zal zich uiten in uw ogen
en op uw gelaat, en zal dit ook merkbaar zijn in heel uw manier van zijn. Ook
het gebed ‘Moge mijn hart bevrijd zijn van het verlangen naar resultaten’ is
ook nog een bewijs van het verlangen iets te bereiken. Maar, als men echt een
gedesinteresseerde handeling beoogt, kan men hopen dit ook te bereiken.
Wanneer de beweging van uw ware natuur zich aftekent omdat hij
alleen naar God gericht is, lossen de knopen van uw hart. Als dan tijdens
de meditatie perfect correcte asana’s
zich uit zichzelf opdringen, en de wervelkolom zich uit zichzelf
opricht, dan zou u moeten weten dat de stroom van uw prana (energie) naar het Oneindige gericht is. In het andere
geval stroomt de energie niet op gepaste wijze als u japa
beoefent, en krijgt u rugpijn. Die japa
is nochtans niet nutteloos en zonder effect, alhoewel men zijn specifiek
effect niet kan waarnemen. Met
andere woorden,
de ‘geest’ zou wel willen, maar het lichaam
volgt niet, en dat is de reden waarom u die verkwikkende vreugde niet voelt,
die de geur van de goddelijke Aanwezigheid schenkt.
De geest laten vastzitten aan zintuiglijke
objecten vermeerdert alleen maar uw gehechtheid voor hen. Wanneer een intense
interesse geschapen wordt voor de ultieme zoektocht, zullen steeds meer tijd en
aandacht gewijd worden aan godsdienstige gedachten en filosofie, aan de herinnering
van een immanente God in heel de schepping, en dit totdat elke knoop is
losgemaakt. Men is bezeten met de vraag : ‘Hoe kan ik Hem vinden?’ Als gevolg hiervan wordt het ritme van
lichaam en geest regelmatig, kalm en sereen.
Sommigen koesteren het verlangen om asana’s (yogahoudingen) uit te voeren
als spirituele oefening. Indien dit verlangen niet verstoord wordt door de neiging
om bij anderen indruk te maken met deze oefeningen, zal het gemakkelijk zijn om
in het ritme van uw ware natuur binnen te treden. Maar indien de geest
onderworpen is aan het lichaam, worden deze oefeningen louter puur gymnastiek.
Het gebeurt dat beginnelingen naar het pad geleid worden dat zij moeten volgen,
ook al zijn ze er niet bewust van, en zelfs indien ze het zijn, kunnen zij er
niet aan weerstaan.
Veronderstel dat iemand in zee gaat baden en
dat hij sneller wil zwemmen dan alle andere zwemmers. Hij zal dan steeds
achterom moeten kijken. Maar voor diegene voor wie het enige doel de Oceaan
zelf is, is er niemand meer rondom hem om zich zorgen over te maken en die hem
achteruit doet kijken, en dan gebeurt er wat er moet gebeuren. Geef u over aan de
golf en u zal meegesleurd worden door de stroom. Nadat u in de zee gedoken
bent, zal u niet meer kunnen terugkeren. De Eeuwige is zelf de golf die
aanspoelt op het strand, opdat u zou kunnen meegenomen worden. Hij aanvaardt
alleen zij die zich exclusief aan dit
doel vasthechten. Maar indien u gedurig aan het strand denkt, zal u niet
vooruit geraken, en na een poosje gezwommen te hebben terugkeren naar het
strand, en zal u uiteindelijk terug
naar huis keren. Indien het Hoogste uw doel is, het Ultieme, zal uw ware natuur
u vooruit helpen. Er zijn golven die meesleuren en er zijn golven die terug
brengen. Zij die zich aan Hem kunnen overgeven zullen door Hem meegenomen
worden. In de gedaante van een golf reikt Hij u de hand en roept hij u : ‘Kom,
kom, kom.’
Nitya-lîlâ betekent het (toneel)spel van God,
waarin Hij alle rollen vertolkt. Daar waar God is, zal Zijn spel nooit
vergankelijk zijn. Hij, de allermachtigste, brengt Zijn oneindige lîlâ ten tonele, Zijn spel zonder einde.
Het eindige situeert zich in het oneindige, en het oneindige in het eindige.
Het is Hij, de Ene die het Zelf is, die een comedie speelt met zichzelf. Dit
noemt men Nitya-lîlâ.
In dit stadium vindt men verschillende gedaanten
die tegemoet komen aan verschillende gebeurtenissen en verschillende plaatsen,
het gaat hier niet om het zuiver Bewustzijn! Maar zelfs hier werkt de
onderverdeling mee met het wezen van het Bewustzijn, omdat ze transcendentaal
is (aprâkrit). Impliceert het feit
van over non-dualiteit te spreken ook niet de dualiteit?
Indien u echter op het vlak van zuiver
Bewustzijn beweert ‘Mâyâ bestaat’,
dan heeft u gelijk; maar u heeft evenzeer gelijk indien u zou beweren ‘er
bestaat niets dat Mâyâ is’, want
niets mag uitgesloten worden. De non-dualiteit, die men zich niet voorstellen
kan, is even waar (reëel) dan wat u zich ook maar voorstellen kan. Want alles
is DAT, en waar DAT regeert bestaat er geen enkele contradictie. Het valse
(onware) moet wijken. Hoe kan men spreken van advaďta en er alle individuen en de wereld bij betrekken? Vermits
het de non-dualiteit van de individuen is, kan de wereld er dan nog in bestaan?
Hoe kunnen al die zaken hun plaats vinden in deze toestand? Daar waar er alleen
maar, exclusief, Eenheid bestaat, daar
kan toch geen plaats zijn voor twee (dualiteit)? Anderzijds zegt men ook :
‘Waar een man zich bevindt, daar is ook Shiva, waar een vrouw zich bevindt,
daar is ook Gaurî’. Vetrekkend vanuit dit standpunt, zou u moeten nadenken over
deze vraag.
Alles wat gezegd kan worden, door om het even wie,
vanuit eender welk standpunt ook, is juist, want niets kan buiten DAT bestaan.
Als u beweert dat mâyâ bestaat of
niet bestaat, kan dit eigenlijk slechts met woorden uitgedrukt worden. Of men
nu woorden gebruikt of niet, of men het nu ziet of niet ziet, het hangt
allemaal alleen maar af van het standpunt waarop wij ons plaatsen. Anderzijds,
daar waar DAT is, kunnen er geen verschillende standpunten bestaan. Problemen
ontstaan door een gemis aan kennis, dat voortkomt uit de sluier
van onwetendheid. En totdat men stevig gevestigd is in zijn eigen, essentiële
Zijn (svarűpa), is het normaal dat er
vragen rijzen.
In de fenomenale wereld maakt men vele
onderverdelingen, zoals tussen ‘boven’ en ‘onder’. Maar ‘daar’, wat is er, of
is er niet? Hoe zou u de toestand beschrijven waar men nog kan spreken van
stijgen en dalen? Moet u niet toegeven dat er daar verschillende richtingen
bestaan? Indien u spreekt van stijgen of dalen, spreekt het voor zich dat er
een plaats moet bestaan waar men dalen of klimmen kan. Maar naar waar kan Hij
afdalen? Enkel en alleen in (naar) Zichzelf, natuurlijk. Stijgen en dalen zijn
één en een zelfde ding, en degene die daalt is ook degene die stijgt, en de
actie van dalen of stijgen is ook Hem. Alhoewel u spreekt van afdaling van een Avatar
(goddelijke verwerkelijking op aarde), onderverdeelt Hij zich heel zeker niet.
In het vuur kan u links en rechts een vlam
zien, maar de eenheid van het vuur wordt hierdoor niet gewijzigd. Het vuur als
vuur op zich is eeuwig. Zo zou u het moeten begrijpen. Geen enkele vergelijking
is ooit volledig. Degene die daalt, de plaats van waar hij komt en de plek waar
hij naar toe gaat, alles is slecht Eén. Er bestaat niets buiten DAT.
God is alles.
Hij alleen bestaat, er is dus geen sprake van
aanvaarden of verwerpen. Is Hij ooit begonnen te bestaan, zodat het mogelijk
zou zijn Hem te aanvaarden of te verwerpen? Hij is nooit geboren.
Het is op zekere manier juist te beweren dat
deze wereld niet bestaat, en dat men de Waarheid vindt door naam en vorm uit te
schakelen. Anderzijds, zijn naam en vorm gemaakt van dat wat onvernietigbaar
is, akshara. Maar in zijn essentie is
DAT de Waarheid : tat sat.
Het verschijnen van de fenomenale wereld (tot
stand gekomen door een onjuiste perceptie) en zijn verdwijnen (die resulteert
door de ware Kennis), zijn in wezen één en hetzelfde. Het ene en het andere
zijn HEM. Daarenboven kan er geen sprake zijn van een vergissing te verbeteren,
omdat er alleen maar HEM is, op wie alles rust. Indien Hij het enige doel is,
moet men de vergissing wissen dat de vergissing bestaat. Spreken zoals wij nu
doen dient alleen maar om iemand te doen begrijpen.
Studie van de Schriften en teksten van
hetzelfde genre kunnen helpen bij het vatten van de waarheid, in de mate dat
deze studie geen obsessie wordt. Maar zolang men zelf niet heeft ervaren wat
men gelezen heeft, dit wil zeggen zolang men dit niet in zichzelf heeft
opgenomen, is het doel van dit lezen nog niet bereikt. Een zaadje dat men in de
hand houdt kan niet ontkiemen. Om al zijn mogelijkheden te ontplooien, moet het
zich ontvouwen tot plant, en vruchten dragen. Omdat men nochtans niet kan
spreken van revelatie of non-revelatie, is al wat verschijnt en in wording ook
altijd aanwezig. Op een zeker niveau kunnen sommigen een glimp opvangen, een
vonkje, als het ware, van de Realiteit. Dit is ook één van de staten waarin men
niet begrijpen kan wat men heeft gezien, en dan is men onwennig. In wezen
bestaan er ontelbare staten en niveau’s. De macht van het vuur om te branden is
ondeelbaar. Hoe kan er gelukzaligeid en totaliteit bestaan in wat men de
waarneming van een glimp of van enkele vonkjes noemt?
Het is alleen daar waar deze volheid heerst,
dat de vraag van onderverding en scheiding
zich niet kan stellen. Wat noodzakelijk is, is een authentieke verlichting,
waarna niets meer te zoeken is. De wereld van de zintuigen kan al dan niet
waargenomen worden, het maakt geen enkel verschil. Er bestaat een toestand
waarin dit zo is.
Mâ in haar laatste levensfase
: gelukzaligeheid in een ziek lichaam
Wat is eigenlijk een mantra? Zo lang men nog
geketend is door de gedachte van ‘ik’ en ‘jij’, en dat men zich nog
identificeert met het ego, vertegenwoordigt de mantra het hoogste Wezen, dat zichzelf verwerkelijkt in levende
klank. Voelt u zelf niet de schoonheid van sommige aanneeschakelingen van de mahâvâkya’s ( hoogste uitdrukkingen van de wijsheid van de Upanishads, in
de vorm van korte formules, zoals : tat
vam asi (je bent DAT), so ham (ik
ben), enz. ).
U denkt volledig geketend te zijn, maar het is
slechts uw denken, uw geest die dit gelooft. Dit is de reden waarom de hoogste
Waarheid kan openbreken op een ogenblik waarop men een woord (klank) van kracht
(energie, macht) uitspreekt, dat slechts uit enkele banale, geassembleerde
letters bestaat. Hoe mysterieus en intiem is de band die deze woorden verbindt
met het onveranderlijke Brahman! Neem als voorbeeld shabda-Brahman. De shabda (het woord) volstaat om u vast te
klikken aan het Zelf. De oceaan is vervat in een druppel, en de druppel in de
oceaan. Wat is een vonkje anders, dan een deeltje vuur, een deeltje van Hem die
de hoogste Waarheid zelf is?
Het is de notie van ‘ik’ en ‘jij’ die altijd uw
geest gevangen gehouden heeft. U moet begrijpen dat men die combinatie van
klanken moet aanwenden, die de kracht heeft om u uit deze gevangenis te
bevrijden. Waarlijk, het is door de klank dat men in de stilte binnentreedt.
Want Hij is verwerkelijkt in alle vormen, zonder uitzondering. In feite is
ŕlles mogelijk in de staat die boven kennis en onwetendheid gevestigd is.
Zolang u niet volledig gevestigd bent in deze
hoogste Kennis, vertoeft u in het rijk van golven en klanken. Sommige klanken
trekken de geest naar buiten, andere klanken trekken de geest naar binnen toe.
Maar de één en de andere staan met elkaar in relatie, en door deze interrelatie
kan de perfecte eenheid tussen die twee optreden op het gepaste ogenblik, en
gevolgd worden door de grote Verlichting, de revelatie van dat wat IS.
Het gebeurt soms dat iemand die zit te mediteren het bewustzijn
verliest. Sommigen zijn om zo te zeggen dronken van vreugde bewusteloos
geworden, en zijn lang in deze toestand gebleven. Als zij dan terug komen
uit deze staat, beweren zij een soort van goddelijke gelukzaligheid gevoeld
te hebben. Maar, dit is zeker en vast niet de ‘realisatie’ (verlichting).
Zo bestaat er in meditatie een toestand waarin men een intense vreugde
ervaart, die u lijkt te overspoelen. Maar wat wordt er dan overspoeld? De
geest, natuurlijk! Op een zeker niveau en in bepaalde omstandigheden kan
deze ervaring een hindernis worden. Want als dit zich dikwijls herhaalt,
kan een individu op dit niveau blijven vast zitten, en hierdoor verhinderd
worden de Essentie der dingen te ervaren. Eens men stevig verankerd is in
de authentieke contemplatie (dhyana),
verliezen de verlokkingen van de wereld al hun charme
begrafenisstoet
van Mâ
Zodra men een waarachtige ervaring gehad heeft
van om het even wat dat in verband staat met de ultieme Realiteit of met het
Zelf, vraagt men zichzelf niet : ‘Waar ben ik geweest? Ik was me bewust van
niets.’ Er kan dan geen sprake zijn van ‘niet te weten’. Indien het mogelijk is
om de ervaren gelukzaligheid met woorden uit te drukken, is dat het bewijs dat
het om een genot gaat, en dus om een hindernis. Men moet perfect bewust zijn,
heel goed wakker. In lethargie vallen of in een yogische slaap leidt tot niets.
Na een authentieke mediatie worden de geneugten
van de wereld smaakloos en dof. Wat betekent vairâgya (onthechting)? Wanneer elk specifiek object van deze
wereld het vuur van onthechting aansteekt en men er zich van afkeert als door
een schok, dan is er innerlijk en uiterlijk ontwaken. Maar dit wil echter niet
zeggen dat vairâgya een aversie of
een misprijzen voor de zaken van deze wereld impliceert. Ze worden gewoonweg
onaanvaardbaar, het lichaam wijgert ze. Er ontstaat geen afkeer noch kwaadheid.
Wanneer vairâgya een levende
inspiratie wordt, begint men de ware natuur van de wereld te doorgronden, en
verschijnt met verblindende zekerheid de kennis van zijn vergankelijke natuur
in een directe ervaring (perceptie). Alles wat werelds is schijnt in vlam te
staan : men kan het niet meer aanraken. Ook deze toestand kan zich op zeker
ogenblik aanmelden.
Momenteel maakt het vergankelijk karakter van
wat u dierbaar is nog geen indruk op u, het geeft u eerder vreugde. Maar
naargelang de geest van onthechting ontwaakt, zal het zout van zulk plezier
smaakloos worden. Zijn deze geneugten immers niet vergankelijk? Met andere
woorden, de dood zal niet meer bestaan. Nu dat u vooruitgang maakt naar datgene
wat boven de tijd is, valt het masker van werelds geluk. En dan rijst de vraag : ‘Wat is deze wereld in werkelijkheid?’
Zolang u plezier beleeft aan de wereld zal deze vraag zich niet stellen. Maar
als u evolueert naar wat de tijd transcendeert, zal alles wat aan tijd gebonden
is, u in het ware daglicht verschijnen.
Indien u na een toestand van contemplatie u zich
nog kan gedragen als voorheen, heeft u geen transformatie ondergaan. Na een
waarachtige meditatie die naar onverschilligheid tegenover de wereld leidt, zal
u een vurige dorst voor het goddelijke
ervaren. U zal dan begrijpen dat niets van al wat gebeurt uw dorst nog lessen
zal of u nog zal kunnen bevredigen.
Vraag : De hebzucht van de zintuigen kan nooit
verzadigd worden : hoe meer men heeft, hoe meer men hebben wil. Hier op aarde
wenst men steeds maar meer naarmate men iets bekomt . . .
Mâ : De wereld is niets anders dan de verwerkelijking van het
verlangen en dit is de reden waarom, zolang dit laatste niet vervuld is, men
noodgedwongen blijft lijden. Zo zegt men dat er twee stromen zijn in een
mensenleven : de eerste is van de wereld, waar de ene onbevrediging de andere
opvolgt; de tweede is van ons ware Zelf. De eerste kenmerkt zich door zijn
onbekwaamheid een verlangen in te willigen, integendeel, het verlangen wordt
steeds opnieuw verder gestimuleerd. De mens die daarentegen in de tweede
stroming stapt, vestigt zich in zijn ware natuur en zal de strijd winnen die
zijn engagement impliceert. Indien hij de realisatie betracht door voor deze
stroom te kiezen, zal hij uiteindelijk het volmaakte evenwicht bereiken van
zijn ware Zijn.
Zolang men spreekt van doctrines, kan er geen
sprake zijn van een volledig begrijpen. Wat aan de ene kant onderlijnd wordt,
zal aan de andere kant verworpen worden. Maar, waar is de staat waarin verschil
en niet-verschil ophouden te bestaan? (bhedâbheda)
Door te volharden in de oefening vestigt het
individu zich ten slotte in de enige realiteit. Wanneer er slechts de enige
Oceaan overblijft, niets dan water, kan het individu zich niet meer
afgescheiden voelen van het Geheel. Het is de totale onderdompeling. Maar
indien er, uitwendig of inwendig, ook maar één haartje droog gebleven is,
betekent dit dat de onderdompeling (immersie) niet totaal geweest is. Een
zaadje dat geroosterd geweest is kan niet meer ontkiemen. Zo is het: indien u
de Eenheid gerealiseerd heeft, kan u om het even wat doen, er zal geen enkel
kiempje van karma overblijven.
3. Getuigenissen
André Riehl
(Frankrijk) :
Alles is begonnen in 1978, tijdens een droom : ik zag een dame die mij
vroeg om naar India te komen Ik had een heel precies beeld van een steegje met
een koe er in, en kleine huisjes met lage zijkant. Toen ik wakker werd vertelde
ik het verhaal aan mijn vriendin, en ik was zo opgewonden dat zij dacht dat ik
onmiddellijk naar India zou vertrekken! Maar ik kwam tot bedaren met de
gedachte dat het maar een droom was…
De volgende nacht echter kreeg ik dezelfde
boodschap. Ik probeerde deze keer, in mijn droom, aan deze onbekende dame
duidelijk te maken dat ik geen geld had om zo ver te reizen. Zij antwoordde me
dat iemand mijn reis zou betalen, en dat ik die persoon weldra zou ontmoeten.
Ik opende die dag inderdaad de deur voor een
oude vriendin, Monique, en vertelde haar van mijn verlangen om naar India te
gaan. Zij begon onmiddellijk te spreken over Mâ Anandamayî en haalde een boekje
uit haar tas. Wat was mijn verbazing groot toen ik ontdekte dat het de dame van
in mijn droom was! Ik vertelde Monique het hele verhaal, en zij stelde
onmiddellijk voor om mijn reis te financieren. Ze besloot om met mij mee te reizen naar de ashram van Mâ.
In Benares aangekomen aarzelde ik om
onmiddellijk naar haar toe te gaan, en ik bleef enkele dagen in mijn hotel
treuzelen. Op een dag arriveerde daar, juist toen ik binnenkwam in de hall, een
bode uit Ma’s ashram, een teken voor
mij dat ik niet langer meer mocht
wachten. Toen ik in de Badhaini-steeg aankwam, herkende ik onmiddellijk
het straatje van in mijn dromen, met ook de trappen die naar de Ganges
neerdaalden. In de nieuwe tempel links was juist een pűjâ (eredienst) aan de gang, waar nu een standbeeld van Mâ staat. Plots werd ik overspoeld door een
vreugde die mij bijna bewusteloos sloeg, en Monique moest mij ondersteunen.
Daarop ging ik naar de receptie van de ashram,
zeggend dat ik Mâ wou zien, en dat ik ervaringen met haar had gehad. Men
antwoordde koeltjes me dat velen eravringen hadden met Mâ, en dat ze nu weg was
naar een dorp in Uttar Pradesh, nabij Lucknow, waar ze ook een ashram had.
Wij hebben dus de trein genomen, in derde
klasse, samendrukt als sardines. s’Morgens bij de aankomst informeerde een swami (monnik) uit de ashram of we plaats hadden om te slapen,
en hij verwees ons naar een dharamsala
(pelgrimshotel) om te overnachten. Hij vertelde ons ook dat Mâ elke avond darshan gaf, : men kon haar dan zien.
Zij was toen ziek en ontving heel weinig volgelingen en bezoekers.
Op het geven uur stonden wij dus, samen met honderden mensen, te
wachten. Zij kwam naar buiten op het terras, maar na twee, drie minuten
ging zij weer naar binnen. Ik had 10.000 km gereisd om haar te zien, en nu
was het al afgelopen. Ik was over mijn toeren en begon te roepen ‘Mâ, Mâ,
ik wil u zien!’ Zij draaide zich even om, en ging naar binnen. Rondom mij
werden de Indiërs heel boos omdat ik me zo brutaal gedragen had, maar
uiteindelijk vroeg een swami mij
: ‘Wat wil je?’, en na mijn antwoord zei hij : ‘Morgen na de darshan zal ik je een teken geven,
en dan moet je mij volgen.’ Zoals gezegd volgde ik hem
de dag nadien, en toen kwamen we voor een vergrendelde deur te staan, die
van binen gesloten was. Ik begon op de deur te bonzen, en als deze geopend
werd, ben ik naar binnen gesprongen, heb er iemand opzij geduwd en ben naar boven gelopen. Monique probeerde mij te volgen. Mâ vroeg waar al dat kabaal
vandaan kwam,
het
mausoleum van Mâ
en de mensen in haar omgeving legden haar mijn
situatie uit, dat ik 10.000 km gereisd had om haar raadgevingen te kunnen
ontvangen. Daarop zei ze tegen mij : ‘Ga elke zondag naar de mis!’
Ik was helemaal van de kaart door dit
onverwachte antwoord. Toen ik bekomen was, lukte het mij om haar te laten
zeggen dat de christelijke godsdienstbeoefening wel lang vergeten was voor mij,
en dat ik mij eerder door yoga voelde aangetrokken. Zij dacht even na, en gaf
een een yogaoefening.
Toen ik weer buiten op de straat was, werd ik
overstelpt door een intense, onbeschrijfelijke vreugde, en gedurende heel de
nacht had ik visioenen, ervaringen met licht, en heel emotionele ervaringen.
Deze lawine van ervaringen heeft zes maanden geduurd, heel intens, waarin ik me
helemaal verloor in de meditatie, en daarna nog gedurende drie jaar in minder sterke mate.
Op 27 augustus 1982 was ik op weg om
Krishnamurti te bezoeken in Engeland, en had ik mijn tentje nabij Parijs in een
camping opgeslagen, het was nacht, en ik had niets gegeten. En plots voelde ik toen
dat Mâ in mijn lichaam binnendrong. Het is pas drie weken later dat ik vernam
dat zij die dag gestorven was en haar lichaam verlaten had.
Een andere keer was ik in een kamertje in Aix
en Provence, ik was alleen en een beetje neerslachtig. En plots heb ik, in die
kamer, Mâ zien staan, in een extreem realistisch visioen, en haar boodschap was
heel duidelijk : ik mocht daar niet meer blijven niets doen, ik moest naar
buiten. Ik deed dat terstond en ging een boekhandel binnen, vond daar een boek
over Mâ, opende het op het gevoel, en las op de geopende bladzijde de exacte
beschrijving van mijn situatie.
Deze ervaringen hebben geduurd tot in 1986. Toen
ben ik naar India teruggekeerd. En in Kankhal, waar de samâdhi (graf) van Mâ gevestigd is, vertelde ik aan een swami over mijn ervaringen, waarop hij
uitriep ‘Maar dat is niets
buitengewoon, hoor, sommigen hier zien Mâ hier elke dag in de tuin!’ …
Beetje bij beetje zijn deze ervaringen
gestopt. (André Riehl, yogaleraar in Frankrijk)
Swami
Vijayananda
Swami Vijayananda : Deze Franse geneesheer verliet zijn land, zijn
praktijk, zijn familie en vrienden, alles, voor Sri Mâ. Hij is nooit meer naar Frankrijk teruggekeerd, en
woont al meer dan vijftig jaar ononderbroken in Inida. De zeer orthodoxe hindoe
kaste- en reinigingsvoorschriften, die in Mâ’s ashrams gelden (waar Zij ver boven stond maar toch ook
tegelijk het spel meespeelde) zijn zéér zwaar geweest voor deze Westerse swami. Zo heeft hij tientallen jaren
afgezonderd moeten eten, buiten, in regen of brandende zon, om de hindoes niet te
‘ontreinigen’. Swami Vijayananda heeft, op aanraden van Mâ, tien jaar als kluizenaar gewoond in de
bergen, zonder boek, zonder schrijven, zonder bezoek, zonder spreken, niets... Alleen meditatie, heel weinig eten, en een beetje lichaamsbeweging. Thans komen vele
Westerlingen naar hem toe, die hij éénmaal per dag te woord staat. Hij antwoordt nooit op brieven, en gaat
rustig op hoge leeftijd verder de weg
van een onthechte wijze. Lees van hem ‘Un français dans l’Himalaya’ …
Indien ik de term ‘persoonlijkheid’ gebruik, is
dit meer als toegeving naar het algemeen taalgebruik, eerder dan in de
letterlijke betekenis van het woord. Want om een persoonleijkheid te hebben,
moet er ook een ego zijn, en dat was totaal afwezig bij Sri Mâ. Het betreft
hier dus eerder om het beschrijven van een uiterlijke, schijnbare
persoonlijkheid, dit wil zeggen zoals zij lijkt te zijn voor iemand die nog
ondergedompeld is in de dualiteit.
Maar ook dit is niet eenvoudig, want het
onpersoonlijke dat de vorm aanneemt van een persoon zal een andere vorm hebben
naargelang de toeschouwer, die onbewust zijn beperkingen oplegt, die uit zijn
bewuste en onbewuste aspiraties voortkomen.
Dus, stel je een dame voor die de tachtig
voorbij is (maar die veel jonger lijkt), met lang zwart haar dat op haar
schouders valt of sierlijk boven het hoofd is toegeknoopt, en die bijna altijd
getooid is in een onberispelijk witte reine sâri.
Zeggen dat deze vrouw nog mooi is, zou haar beledigen, zij die zo hamerde op
het feit dat de dingen hier beneden
vergankelijk zijn. Maar het is alleszins een feit (de foto’s en ook mijn
herinneringen getuigen hiervan) dat haar buitengewone schoonheid reeds de
hemelse schoonheid uitdrukte.
Er is iets wonderlijks in dat fijn en edel
gelaat, met ogen die recht in u kijken.
Het is niet alleen die blik, die naar mijn weten niemand lang heeft kunnen weerstaan zonder het hoofd te
buigen, want zij straalde een zachtheid uit zonder een enkel spoor van zwakheid
of van compromis, en die dat onveranderlijk bewustzijn uitstraalde die de bron
en het doel zijn van al onze aspiraties. Het was ook niet alleen de uitdrukking
van haar wilskrachtige onderlip, die een ontembare energie verraadde, en een
sterk contrast vertoonde met dit zeer typisch vrouwelijk gelaat. Ik wil spreken
over iets anders.
Vanaf mijn eerste contacten met Mâ ben ik verrast geweest door haar
ongelooflijke faculteit om haar gelaatstrekken te veranderen. Soms scheen het
dat zij, door een soort van mimetisme, zich identificeerde met haar
gespreksgenoot. Andere keren, alsof zij in een oogwenk de fundamentele
affectieve instelling van een volgeling had aangevoeld, verscheen zij hem in
het aspect dat hem het dierbaarst was. Ik heb haar soms het aspect zien
aannemen van een jong meisje van twintg jaar van een stralende schoonheid, en dan een kwartiertje later het vermoeide
diepe gelaat van een oude vrouw, of de viriele gelaatstrekken van een rijpe
man, en soms ook nog het gelaat, de gebaren en de lach van een kind.
Zij sprak veel, zonder haar woorden te sparen. Haar stem met een
muzikaal timbre kaderde goed in deze persoonlijkheid waar alles harmonie
was. Voor diegenen die ‘oren hebben om te luisteren’ zegde ze maar enkele
woorden, die elk een diepe betekenis hadden en die men moest kunnen
overpeinzen. Voor anderen sprak ze soms met een overdaad aan woorden. Zij
had slechts een elementaire lagere schoolopleiding gekregen, en nochtans
discuteerde zij met de grote pandits
uit Benares over de moeilijkste metafysische onderwerpen.
Met enkele eenvoudige woorden kon zij lastige
kluwen filosofische vragen ontknopen, en vaak volgde er na haar antwoorden een
overtuiging alsof het allemaal evident
was, omdat haar wijsheid niet uit boeken kwam, maar resulteerde van een directe
waarneming van de waarheid.
Maar wat bovenal opviel in de persoonlijkheid
van Mâ Ananda Moyî, wat haar uitsraling van liefde, een zuivere en lichtgevende
liefde die alles wat het aanraakt veredelt, vergoddelijkt, en die een nieuwe
waarde geeft aan mensen en dingen. Maar nog beter dan dat, kende zij het
middel, door ik weet niet welke mysterieuse alchemie, om de fontein van
goddelijke liefde te openen in elk van ons. En voor hen die geraakt werden door
haar genade, is de spirituele weg gemakkelijk, omdat zij hen de vleugels
geschonken heeft van Goddelijke liefde, zonder dewelke de vichâra marga (de weg van de kennis) niets anders wordt dan een
intellectuele gymnastiek.
Een belangrijk teken van de persoonlijkheid van
dit Grote Wezen was de buitengewone feeling van haar ongelooflijk fijn
psychologisch gevoel, en haar ongelooflijke manier om mensen te bewerken.
Wanneer zij het wou, kon ze naar believen aan de touwtjes trekken van de
marionetten, die wij gewone mensen waren. Maar de touwtjes waren in handen van een hand die goddelijk
mededogen kende, en die van die marionetten
vrije mensen wou maken.
Sri Mâ was geboren en grootgebracht in het hindoeisme, en bleef leven in de sfeer van
de oude antieke hindoe traditie. Ze raadde ze aan en schreef ze voor aan hen
voor wie een religieus leven de hoeksteen kon zijn voor spirituele oefeningen.
Maar zelf zweefde zij hoog en majestueus boven rituelen, zoals de bergadelaar
neerkijkt op de valleibewoners. Zij deed geen pűjâ (ceremonie), geen meditatie, geen enkele spirituele oefening
van welke aard ook, tenzij heel uitzonderlijk, zoals een moeder die doet alsof
ze zich aan het spel van haar kinderen interesseert. Ze leefde inderdaad
gedurig in sahaja avasthâ (haar
natuurlijke, d.w.z. goddelijke staat)
en steunde op de onveranderlijk rots van het Absolute.
Haar onderricht was gericht naar een extreme
variëteit van individuen. In haar entourage waren er sadhaka’s (beoefenaars) van de vichâra
marga (de weg van de kennis), bhakti’s
(weg van de devotie), karma-yogi’s
(weg van onthechte handeling), mensen die in de wereld leefden en een
spirituele discipline beoefenden, zeer geavanceerde sadhu’s (heilige mannen) en mensen die nog het a.b.c. van
spiritualiteit moesten leren; hindoes, enkele jaďns, christenen en joden (men
heeft tevens het bezoek beschreven van boeddhistische monniken bij Mâ, en zij
antwoordde hen in hun eigen traditie), Europeanen en Amerikanen.
Want bovenal was zij de Moeder, en zij beperkte
haar onderricht niet tot enkele individuen, maar wou een zo groot mogelijk
aantal mensen redden. Ook was haar onderricht steeds aangepast aan het niveau
van elkeen. Aan de adhikari (de sadhaka die ‘rijp’ (wijs) geworden is)
raade ze de weg van Advaďta (non-dualiteit)
aan; aan eenvoudige mensen de verering van een beeld (prent), japa (herhalen van een mantra), enz. Haar onderricht beperkte
zich nochtans tot de stricte gegevens van de oude hindoe traditie, de sanâtana Dharma (eeuwige wijsheid), en
keerde steeds weer terug naar het centrale concept van de Advaďta. Vaak zei ze: “Bhagavan
(God) kennen is zichzelf kennen, en zichzelf kennen is God kennen’.
Haar originaliteit lag niet in de natuur van
haar onderricht, maar in haar frisse en levendige manier om het spontaan uit te
dragen. Want wat ze zei was niet uit uit boeken genomen, maar was de directe
uitdrukking van de Waarheid. Haar taalgebruik was eenvoudig, zonder ronkende
woorden. Zij hield geen redevoeringen, maar antwoordde op vragen gesteld door
individuen. De toon van het gesprek was speels, en van tijd tot tijd vertelde
ze iets grappigs, om de aandacht weer bij te sturen van hen die zich niet op
het niveau van de discussie konden richten, en een vleugje sappige humor of een
hartelijk schaterlach herinnerde ons aan wat zij uiteenzette: de ‘vreugdevolle
kennis’.
De houding van Mâ in het dagdagelijkse leven
zou men kunnen beschrijven als: een intense activiteit, en midden in deze
activiteit, de eeuwige rust. Zij bestuurde meer dan dertig ashrams, een organisatie die haar naam draagt, en reisde constant,
zoals de Boeddha of Shankarachârya, haar liefde uitstralend aan allen die haar
nodig hadden. Overal dromden grote menigten rondom haar, soms enorme massa’s
mensen, om haar darshan te hebben, om
haar te kunnen zien. Niemand was haar onverschillig, en elkeen die haar
benaderde kreeg iets van deze goddelijke manna. De dagen waren soms zodanig
gevuld dat men zich afvroeg hoe een mensenlijk wezen in staat was dit alles te
ondergaan. Men kon haar nooit zien zich zorgen of druk maken, al wat het maar een seconde, of zich opwinden, en zij
getuigde van een oneindige zachtheid en goedheid. Dat een persoon dit alles
zonder schijnbare vermoeidheid kon doorstaan is al verwonderlijk, maar wat het
nog meer is, is het feit dat zij zich niet alleen met de kleinste details bezig
hield, maar dat alles wat zij ook maar deed de stempel van volmaaktheid
meekreeg. Zij bewees dat men in het leven van elke dag het spel van de
activiteit spelen kan en tevens in het Ultieme kan blijven rusten.
Veel mensen worden naar het spirituele pad
aangetrokken door de lokaas van bovennatuurlijke krachten. Het is een welgekend
feit dat in een bepaald stadium van volmaaktheid de yogi’s in staat zijn
allerlei dingen te doen die de verbeelding van gewone mensen raakt. Maar in
geen geval kan dit het uiteindelijke doel zijn: alle wijzen zeggen en
beklemtonen dat psychische machten slechts een hindernis zijn op het pad, en
dat het gebruik ervan de spirituele evolutie afremt of blokkeert.
Voor Mâ was er geen verschil tussen natuurlijk
en bovennatuurlijk, en wat wij als mirakel bestempelen was voor haar even
natuurlijk als eten of stappen Ze beschouwde parapsychologische toestanden voor
wat ze zijn, namelijk banale dingen. Mâ speelde met deze zogenaamde bovennatuurlijke
dingen met als enige doel ons spirituele vooruitgang, en zonder andere
motivatie dan haar oneindige mededogen.
Het eerste wat een profaan iemand van een heilige verwacht, is het
genezen van zieken. Wanneer een onvolmaakte yogi zijn genezingskracht
gebruikt, is het mogelijk dat hij een storing veroorzaakt bij de patiënt.
Soms zijn ziekten een hulp voor de spirituele evolutie van een persoon, of
beschermen ze hem voor een nog groter gevaar. Daarenboven verschijnen ze
door de wet van het karma, en als men ze uitschakelt kan soms elders een
andere (hevigere) reactie uitgelokt worden. Mâ kende de oorzaak van alle
dingen, en wanneer iemand door haar genade genezen werd, wat vaak gebeurde,
werden ook de gevolgen van het karma , karma-phala,
volledig uitgeschakeld.
Mâ
heeft haar lichamelijk omhulsel afgelegd
Bijna alle volgelingen zullen ten minste één
voorbeeld kunnen geven waarbij door haar genade een ziekte werd genezen of
verlicht. Soms, wanneer een ziekte waarschijnlijk een hulp was, kon ze die
verplaatsen in de tijd, naar een periode waar een individu deze gemakkelijker
zou kunnen verdragen en er een maximum voordeel uit halen. Zelfs de engel van
de dood gehoorzaamde aan Mâ. Het is onlangs dat ik horen spreken heb van een
volgeling die op het punt stond te sterven tijdens een reis in Amerika, en die,
door Mâ’s genade, zijn overlijden heeft kunen uitstellen tot aan zijn terugkeer
in India, waar hij in zijn familie is kunnen sterven. Een vertrouwenspersoon
heeft me gezegd dat Mâ dit later ook bevestigd heeft.
Wat helderziendheid betreft, heeft Mâ van
zichzelf gezegd: ‘Op dezelfde manier dat men jullie gezichten kan zien met de
hulp van een zaklamp, zo verschijnen jullie gelaat in mijn geest wanneer jullie
op mij mediteren of jullie over mij spreken of tot mij bidden…’
Velen van ons hebben de ervaring dat de gebeden
die mentaal tot Mâ gericht waren, en dit vanop eender welke afstand, een
antwoord kregen, en ook van het feit dat zij een onthutsende kennis had van
onze intiemste daden en geheimen. Wat onze sadhana
(spirituele oefening) betreft bij voorbeeld, verklapte zij soms publiekelijk of
privé feiten die wij veronderstelden door niemand gekend te zijn.
De wereld die wij door onze zintuigen waarnemen
is slechts een deel van de gemanifesteerde wereld. De wijzen zeggen dat er
andere werelden of niveau’s zijn: zes hogere op fysisch vlak en zeven lagere.
Mâ heeft ons vaak verteld dat onzichtbare wezens (voor de gewone mensen) haar
kwamen bezoeken en vergezelden. Ook in het leven van Boeddha wordt verteld dat
de deva’s (hemelse wezens) zijn
aanwezigheid opzochten. Indien nodig kon Mâ zich ook ver van haar fysieke
lichaam laten zien, in haar subtiele gedaante. Sommigen van haar volgelingen
hebben haar aanwezigheid gevoeld in sűkshma
(subtiel niveau).
In de Bijbel lezen wij dat Christus het mirakel
gepleegd heeft van een mensenmassa te voeden met een kleine hoeveelheid
voedsel. Op verschillende gelegenheden is gebeleken dat wanneer Mâ prasâd (geconsacreerd voedsel door een
godheid of een wijze, offergave) uitdeelde, een kleine hoeveelheid volstond om
een grote menigte te voeden. Het gebeurde bij voorbeeld, als zij vruchten
uitdeelde, dat het aantal vruchten exact overeenstemde met het aantal
aanwezigen. Soms scheen er één stuk fruit te ontbreken, en men ontdekte dan dat
één persoon plots twee porties ontvangen had, en dat dit dan ook een speciale
betekenis had.
Alles wat Mâ deed was perfect tot in het
kleinste detail. Wanneer zij bij voorbeeld een maaltijd voorbereidde, was dit
echt heerlijk, en de beste kok zou het niet beter hebben kunnen gedaan hebben.
Wanneer zij ons een kleed schonk, was het altijd juist wanneer we het nodig
hadden, en van de exacte stijl waarvan wij hielden. En als zij zong, was het
altijd juist en perfect in de maat.
Mâ kon naar believen regen verwekken of doen ophouden. Tijdens haar
rondreis in Zuid-india in 1952, was de provincie Madras getroffen door een
langdurige droogte. Ik was aanwezig toen een delegatie Mâ kwam vragen om
regen. Zodra Mâ en haar gevolg dit gebied van Zuid-India doortrokken op hun
terugreis, begon het overvloedig te regenen in de provincie Madras. Dit
feit werd in de kranten gedrukt. Bijna alle volgelingen van Mâ zullen ten minste één of twee mirakels
kunnen vertellen die in hun aanwezigheid of ten gunste van henzelf gebeurd
zijn. Maar het kostbaarste mirakel dat zij deed en dat minder waarneembaar
was, wat dit van de zuivering en transformatie van onze geest en van ons
hart. Mâ heeft ettelijke malen gezegd dat wij geen vrije mensen moesten
‘worden’: wij zijn het al. Het enige dat wij te doen hebben is het wegnemen
van obstakels die de realiteit versluieren, dit wil zeggen het zuiveren van
onze eigen geest.
Een groot aantal beoefenaars kan getuigen van
de manier waarop Mâ hen geholpen heeft, door in enkele dagen tijd remmingen los
te maken die anders vele jaren inspanningen zouden gevergd hebben om ze te
kunnen overstijgen. Soms kon zij zelfs, zich identificerend met de sadhaka, hem een hindernis laten
overwinnen zoals een moeder haar kind in de armen neemt. Het mirakel van de
innerlijke verandering is het ware mirakel, en wij moeten alleen hiervoor
bidden tot Mâ.
Vraag : Is er een
verschil tussen het Zelf van de Vedanta en de leegte van het Boeddhisme?
Swami Vijayananda :
Het betreft hier een ultieme staat, die woorden niet kunnen bereiken. Al
wat men kan zeggen, zoals Mâ, is : ‘ja ta’ – ‘Het is wat het is’.
Vraag : Is het goed
tijdens de sadhana om, zoals Boeddha te Bodhgaya (de plaats waar hij
verlichting bereikte), de beslissing te
nemen van te gaan zitten en van niet meer recht te staan vooraleer met de
Realisatie heeft bereikt?
Swami Vijayananda : Men moet rijp zijn hiervoor. Op een dag heb ik ook deze beslissing
genomen. Wij waren toen met Mâ in Rajguir, een belangrijke plaats voor het
Boeddhisme. Ik was zeer onder de indruk van het voorbeeld van de Boeddha, en ik
had besloten om te doen zoals hem.
Zonder iets aan iemand te zeggen, heb ik
mij neergezet in mijn kamer. Na enige tijd is Mâ binnengekomen, en begon
zij met mijn kamergenoot te spreken over onbelangrijke zaken en rond mij te
draaien, in één woord om alles te doen om mij te storen. Dit was niet in haar
gewoonte: wanneer zij iemand zag mediteren, trok zij zich altijd terug.
Alhoewel ik besloten had mij niet te verroeren, ben ik uiteindelijk wel
verplicht geweest om recht te staan en dan voor haar te buigen en haar te
groeten. Enige tijd nadien heb ik een nieuwe poging gedaan, nog altijd zonder
iets aan iemand te zeggen. En weerom is Mâ teruggekomen om mij te beletten van
te mediteren. Als men een sad-guru
(ultieme guru) heeft, let hij op zijn
kind. Hij laat u voelen wanneer je rijp bent of niet om te beginnen.
het geschrift van Mâ
Vraag : Sommige mensen beweren dat guru en
discipel innerlijk kunnen communiceren, zelfs op afstand.
Is dit een legende, of een realiteit die u zelf ervaren heeft?
Swami Vijayananda : Ik heb dit vele keren meegemaakt met Mâ. Bij voorbeeld : ik zat
voor haar en had
besloten om te zien of zij de vragen die ik haar mentaal stelde zou
aanvoelen. Ik begon met haar iets in het Frans te vragen, een taal die zij
uiteraard niet sprak. In de minuten die daarop volgden (soms ook wat later) gaf
zij in het gesprek een antwoord op wat ik gevraagd had. Maar het was een
algemeen antwoord, niet precies, dat eerder aan de geest van de vraag beantwoordde
dan aan de tektst. Indien ik de vraag in het Hindi stelde, gaf zij in de
minuten daarna zeer exacte antwoorden.
Op een andere keer was ik in de ashram van Benares. Mâ was vertrokken
voor Vindhyachal, een vijftigtal kilometers daar vandaan. Ik zat op het terras
en amuseerde mij met in mijn hoofd met Mâ te spreken:’Mâ, wanneer kom je terug?
Ik zou willen dat je zo vlug mogelijk terugkomt!’ Enkele uren later hoorde ik in onze ashram roepen ‘Mâ is terug, Mâ is terug’. Ik dacht aanvankelijk dat
het een grap was, omdat zij slechts kort daarvoor vertrokken was. Maar zij was
er wel degelijk, in levende lijve. Wanneer ik dan naar beneden ging om haar te
groeten, heeft zij me aangekeken met een kwade blik, alsof ze me wou
zeggen:’Dat zal je leren om volstrek nutteloze dingen te vragen!’ Onmiddellijk daarna is zij weer vertrokken
naar Vindhyachal, en niemand in de ashram
heeft ooit de reden van haar heen en weer gereis begrepen.
Ik was eens in mijn ashram van Daulchina, in de Himalaya’s. Terwijl ik op een ochtend
zat te mediteren, kreeg ik plots de ingeving dat ik mij onmiddellijk naar de ashram van Almora moest begeven, twintig
kilometer daar vandaan. Omdat een deel van de tocht te voet moest afgelegd
worden, moest ik eerst naar het dorp van Daulchina dalen om er dragers te
bekomen. Ik vertrok dus terstond en deed de nodige voorbereidingen. Toen ik
maar pas in Almora aankwam, hoorde ik een stem Frans spreken. Het betrof een
Fransman, die daar met een drager pas was toegekomen. Hij was daar door Mâ heen
gestuurd, en kende geen andere taal dan het Frans, en ik heb hem uiteraard
onmiddellijk onder mijn hoede genomen en voor hem gezorgd. De dag nadien, of
misschien nog een dagje later, ik weet het niet meer, kreeg ik een brief van
Mâ, in Almora (terwijl zij wist dat ik in Daulchina verbleef), waarin zij me
vroeg om voor die Fransman te zorgen en hem alle nodige diensten te
verschaffen…
Ik kreeg vaak een innerlijke impuls vanwege Mâ,
maar het was moeilijk voor me om er helemaal zeker van te zijn. Het kon ook het
werk zijn van mijn eigen geest. Maar in vele gevallen, zoals ik er hier enkele
van verteld heb, was de relatie met Mâ ontegensprekelijk. Men zou er een heel
boek over kunnen schrijven. Communicatie op afstand is niet alleen een zaak van
verlichte geesten. Een sadhaka die
zijn geest onder controle begint te krijgen, kan dit heel goed zelf ervaren.
Swami
Atmananda
Swami Atmananda (Oostenrijk) :
Zoals Swami Vijayananda,
Franse docter uit Marseille die in 1951 in India aankwam
en er bleef leven in de
nabijheid van Mâ en uiteindelijk zelf sannyasi - monnik- werd, werd Swami Atmananda ook één van de weinige Westerse
intieme discipelen van Mâ die permanent in de ashram leefden, en die door Mâ
ook werd ingewijd als non, sannyasin. Alles wat wij hier in het Westen weten
over Mâ hebben wij te danken aan deze Swami Atmananda, die gedurende meer dan
dertig jaar hele nachten vertalingswerk verrichtte vanuit Bengaalse teksten en
ook putte uit haar eigen notities van wat zij de dag ervoor had gezien en
meegemaakt. Zij werd in Wenen geboren
in 1904 en gaf al vrij jong concerten als pianiste, kende daarna de miserie van
de oorlog, en vertroknaarr India waar zij les gaf in de school van
Krishnamurti. Ze ontmoette ook de grote wijze Ramana Maharshi en in 1943,
uiteindelijk, Mâ Ananda Moyî. In Mâ’s ashrams moest zij leven als een
Westerse kastenloze, en dat leven was zeer moeilijk. Toen zij oud werd
liet Mâ zelf een klein huisje bouwen voor haar, in de bergen, waar zij zich
terugtrok na de dood van Mâ. Zij legde haar lichaam af in 1985, en kreeg alle
lofbetuigingen zoals men die aan een echte hindoe wijze geeft : haar dode
lichaam in het oranje gewaad gekleed werd respectvol geolied en voor het
schrijn van Mâ geplaatst, om daarna aan de wateren van de Ganges, ‘Moeder
Ganga’ toevertrouwd te worden…
In het begin, wanneer ik Mâ
ontmoet heb, heb ik onmiddellijk het gevoel gehad dat zij niet alleen was wat
mijn ogen zagen. Ik voelde dat er iets veel groter was. Maar ik kon het in
werkelijkheid niet zien. Diep in mezelf echter bleef de overtuiging dat, over
de schijnbare werkelijkheid heen, er iets anders was waarvan men de
aanwezigheid en de kracht aanvoelde. Mâ vertelde zelf eens over zichzelf: ‘Hier
is er geen sprake van een lichaam. Jullie zien een lichaam, maar er is geen
lichaam’.
Mataji (respectvolle en
gemoedelijke naam voor ‘moeder’) zei ons dat de weg van het christendom een
goede weg was, maar dat men de oorspronkelijke leer van Jezus moest
terugvinden. Wanneer christenen naar haar toekwamen, en dat waren er veel, zei
Mâ hen: : ’Heb je vertrouwen in
Christus? Volg Christus’. Ze moedigde hen aan Zijn onderricht te volgen.
Sommigen hebben me verteld: ‘Mâ heeft me de hele christelijke literatuur doen
lezen’. Aan enkele Duitsers die haar gezegd hadden dat ze zich niet konden
concentreren, antwoordde Mâ: ‘Concentreer u op Christus!’, en de Duitsers
antwoordden dat dit niet mogelijk was :’Dat kunnen wij niet, want Christus is
te groot, te hoog.’ Mâ: ‘Denk niet dat
Christus een mens is. Hij is het Licht.
Het Licht dat alles doet stralen, dat is Christus.’
Ze heeft dit dikwijls beweerd,
hoor. En zelfs als sommigen haar vertelden dat ze zich niet op het fysische
aspect van Christus konden concentreren, antwoordde Mâ hen: ‘Mediteer op het
Licht’. Wanneer een Duitser dan begon
te klagen:’Mâ, ik mediteer op het Licht, maar één dag is ze blauw, de andere
dag is ze groen!’ En Mâ heeft toen
geantwoord: ‘Dat geeft niets. Mediteer op het Licht’. Ik heb zo vaak als
tussenpersoon moeten handelen tussen Mâ en Westerlingen, en dat is waarom ik
uit ervaring spreek.
In 1954 hadden de vieringen
voor Mâ’s verjaardag bijna een hele maand geduurd. Dat was in Almora, in de
Himalaya’s, en Mâ bleef daar twee en een halve maand. Wanneer de festiviteiten
afgelopen waren, vertrok de menigte. Enkele Europeanen en natuurlijk ook Indiërs
bleven ter plaatse en kwamen elke avond samen. Zij raadden dat Mâ spoedig weer
zou vertrekken. Iemand vroeg haar: ‘Mâ, u gaat weg. Maar wat gaan wij doen,
zonder u? Gedurende tien weken zijn we u elke dag komen bezoeken, we bleven bij
u, en nu gaat u ons alleen laten.’ En
Mâ antwoordde: ‘Wat zeggen jullie daar! Ik verlaat u nooit. Waarom wilt je mij wegduwen?
Ik ben altijd met jullie.’ En iemand
zei daarop: ‘Mâ, woont u dan in ons hart?’
En Mâ: ‘In uw hart? Waarom wilt
je mij vastzetten op één speciale plek? Ik ben het bloed van uw bloed, het been
van uw beenderen. Dit is de waarheid. U mag me geloven. Ik lieg nooit.’ En later voegde zij hier aan toe: ‘Ik vraag
u niet om in een speciale houding te gaan zitten, van u recht te houden, van u
te reinigen. In welke omstandigheden jullie ook zijn, IK BEN MET U VOOR
ALTIJD’.
Er zijn veel tempels en ceremonies in de ashrams van Mâ. Deze ceremonies hebben
een bijna magisch karakter en kunnen een groot heilzaam effect hebben op de
omgeving. Maar indien ze niet op de
juiste manier uitgevoerd worden en niet nauwgezet de vele
reinigingsvoorschriften volgen, kan het effect zeer nadelig zijn. Zo kan de
segregatie verklaard worden in de ashrams
van Mâ. In de ashram van swami ‘papa’
Ramdas (een andere grote Indiase heilige) zijn er geen tempels noch ceremonies.
Alles gebeurt er met de constante herhaling van de mantra ‘Ram Ram’ (japa).
Ook dat is heel goed. Het is moeilijk voor mij, om dit allemaal in het Frans
uit te leggen. Innerlijk zijn alle mensen gelijk. Maar dit geldt niet op
fysisch vlak, waar vele verschillen bestaan. Dat is de reden waarom het in
sommige gevallen noodzakelijk is om personen met een te verschillende levensstijl niet zomaar zonder
onderscheid te vermengen.
In het begin was dit niet zo. Men liet
buitenlanders toe om in de ashram te
blijven. Maar sinds vele jaren reeds wordt dit niet meer toegestaan. Men heeft
ingezien dat dit helemaal niet goed verliep. Een scheiding is noodzakelijk. In
het begin had ik geen problemen, maar nadien zijn er altijd geweest. Hoe vaak
zijn we met swami Vijayananda en ikzelf
niet weggevlucht! Ik dacht bij mezelf:
‘Dit is niet langer meer te verdragen, ik kan hier niet blijven, ik ga weg!’ Zo
ontzettend moeilijk was het inderdaad soms voor mij. En dan vertrok ik voor
enkele dagen. Maar daarna keerde ik weer terug, en dan vroeg Mâ mij met een
schalkse glimlach: ‘Waar was je beleven?’
Mâ aanvaardde ziekten omdat zij dit wou en omdat
zij er de Kheyalâ (goddelijke
inspiratie) voor had. Maar het is even waar dat zij alle macht had om zich van
ziekten te bevrijden en ogenblikkelijk de gezondheid te herwinnen, indien dit
nodig was. Op dit gebied handelde Mâ naar eigen believen (goed wetend dat Mâ
geen ‘persoonlijke’ of egoďstische wensen of voorkeuren had). Ziehier een
voorbeeld.
In de jaren 1938-1940 was ik reeds in India,
maar nog niet met Mâ. Die ene keer heeft iedereen wel gedacht dat zij zou
sterven. Ze vertoonde alle tekenen van een gegeneraliseerde kanker. Haar gelaat
was gecyanoseerd en zij onderging vreselijke pijn. Het werd zo erg dat de
docter besliste om haar morfine toe te dienen, en Mâ weigerde. Een discipel,
Hari Ram Joshi, was toen met haar in Hardwar, en hij moest dan voor een korte
reis naar Dehradun. De geneesheer die haar verzorgde zag haar plots zo slecht
worden dat hij dacht dat haar laatste uur geslagen was. Mâ vroeg hem of Hari
Ram al terug was, waarop hij negatief antwoordde. Plots begon het lichaam van
Mâ allerlei yogische houdingen aan te nemen, en de docter zag haar met de
lichaamstrekken van Doerga (belangrijke Indische godin, die in Bengalen sterk
vereerd wordt). Wanneer de discipel de volgende dag uit Dehradun
terugkwam, vroeg zij aan hem en aan de
geneesheer: ‘Zeg me nu eens, waar is die kanker nu?’ Zij was opnieuw in perfecte gezondheid. En dit gebeurde in enkele
uren tijd. De geneesheer bevond zich de nacht daarvoor op de veranda, dicht bij
de deur van Mâ. Hij vertelde later dat hij daar toen een wezen, lijkend op een
grote aap, op de veranda gezien had, dicht bij Mâ’s deur, en dat dit vreemde
wezen van daar in de Ganges gesprongen was, die daar wat verder beneden
stroomde.
Hij herinnerde zich dat Mâ op een dag verteld
had dat ziekten bepaalde gedaanten hebben die op ons lijken: ‘Ik zie ze wanneer
ze zich naar iemand richten. En wanneer ze mij naderen, zie ik ze eveneens,
maar waarom zou ik ze wegjagen? Alle wezens zijn de uitdrukking van het Ene,
dus waarom zou ik ze wegjagen? Ze zijn dus welkom bij mij.’
De docter vroeg dan aan Mâ: ‘Mâ, heb ik
gisteren dan de ziekte in de Ganges zien springen?’ Mâ antwoordde: ‘U mag geloven wat u maar wenst!’ En ze heeft er verder niets meer over
gezegd.
Weet je, als men naar Mâ keek, zag elke persoon
haar in een ander aspect. Zo kwam op een dag een man naar ons toe en vertelde:
‘Ik heb Mâ bekeken, en ik heb de Moeder van Christus gezien!. Ik vroeg me af
wat er gebeurde, en dit heeft een hele tijd geduurd.’
Zo heb ik ook een boeddhistische vriendin, die
al die hindoe ceremonieën niet erg apprecieerde die in de ashram gedaan werden. Op een dag was ze in onze ashram van Benares op het feest van
Jhulan. Dit is een hindoe-feest waarin beeldjes van Krishna en Radha op een
kleine schommel geplaatst worden, en men ze schommelt tijdens de pűjâ (ceremonie). Die dag vroegen de
leerlingen van onze school (school gefinancierd door de ashram) te Benares aan
Mâ om zelf op de schommel te gaan zitten. Mijn vriendin vond dit allemaal
belachelijk. En toen ze dan naar haar keek, was Mâ plots verdwenen en zag ze
daar, heel duidelijk, in de plaats van Mâ, de Heer Boeddha zitten! Vanaf dat
zelfde ogenblik werd ze zeer toegewijd aan Mâ en kreeg ze vertrouwen in haar.
Op een dag in 1947, in de ashram van Benares, was er weinig volk in de hall (meditatieruimte).
Men las uit de Heilige Schriften. Plots kwam er een grote hond binnen in de
hall. Twee of drie mannen stonden recht en deden hun best om de hond weg te
jagen. Maar het dier ontsnapte aan al hun pogingen, en rende in het rond en
zorgde voor grote verwarring. Mâ deed teken aan de mannen om rustig te gaan
zitten en het om het dier gerust te laten, maar de mannen zagen het niet. Mâ
riep een jongeman die nabij haar zat, nam een verse bloemenkrans van zijn hals
weg en gaf het hem : ‘Voor de hond’, zei ze. De jongeman slaagde er in om de
bloemenkrans vanaf de eerste poging om de nek van de hond te werpen. Het dier
trok vrolijk de krans naar buiten, en een glimlach van opluchting verscheen op
alle gezichten.
In februari 1951 had een jonge Engelse sadhak
(volgeling, beoefenaar), die filosofie gestudeerd had aan de Hindoe Universiteit
van Benares, een onderhoud met Mâ, alvorens terug te keren naar zijn
geboorteland. Mâ zei hem onder meer het volgende:
“ Mediteer zonder ophouden op God, wat je ook
doet, waar je ook bent. Herinner je dat al wat u ziet en hoort een uitdrukking
is van Hem. Het verdriet bestaat alleen maar omdat ge u afgescheiden meent te
zijn. Beschouw niemand als afgescheiden van u zelf. Zie in elkeen uw vriend.
Beschouw u als een instrument van God (yantra) en denk er aan dat Hij het is
die u leven inblaast. Geef u helemaal over aan Hem, altijd, en heb het gevoel
dat Hij het is die alles doet. Zelfs
als u stapt moet u het gevoel hebben dat hij uw benen doet bewegen.
Wat ook het werk is dat u doet, offer het aan
Hem op, en dan zal elke laagheid u onmogelijk wezen, want hoe zou udan iets
lelijks kunnen schenken aan uw geliefde? Het kleine beetje kennis dat u hebt
moet u aan Hem geven, loslaten, en als gevolg hiervan, omdat u niets meer zal
hebben, zal Hij u dan alles geven.
De mantra
die u herhaalt is de klank van Brahman,
Zijn eigen Svarűpa (essentięle vorm).
Als u dan japa beoefent (herhaling
van een mantra), bent u met Hem, dat is de betekenis van satsang (samenkomst van volgelingen rond een wijze). U moet dus op
elk ogenblik verder japa beoefenen of
mediteren. Contempleer de eenheid van alle dingen. Er kan niets bestaan buiten
Hem. Al wat bestaat is noodzakelijk om de wereld te vormen. Indien iemand een
vinger mist, zegt u dat hij verminkt is. Zie dus niets buiten hem – uw Zelf.
Dan zal u niet in staat zijn kwaad te worden. Hoe zou u kunnen kwaad worden op
uw geliefde, uw eigen Zelf? Denk dat u met God vertoefd heb tijdens de
meditatie, ook al was u er niet bewust van. Geef uw sadhana een aparte plaats. Zoals de bloemen hun parfum verspreiden,
zal uw dagelijkse meditatie de geur van God verspreiden, en u kan niet weten
waar de wind hem verder brengen zal.
Vrindavan (de stad van Krishna), 1962. Mâ onderstreepte het belang van onze gedachten
op het ogenblik van onze dood. Want de ziel haakt zichop
het tijdstip van de dood aan een nieuw
leven vast volgens de geestestoestand van de stervende. Maar op dat ogenblik is de mens geen meester meer
over zijn gedachten. Zij gaan in de richting waarin ze gewoon zijn te gaan.
Daarom moet men de aanwezigheid van God beoefenen zolang met nog in goede
gezondheid is, zodat de gedachte aan God spontaan verschijnt wanneer men ziek
en zwak is. Mâ vertelde volgend verhaal
:
“ Wat ik ga vertellen is gebeurd in de ashram van Benares. De oude moeder van één van de ashramieten
(bewoners van de ashram) was gekomen om haar laatste dagen door te brengen in
de ashram. Ze had de gewoonte om pűjâ (ceremonie) te doen en japa (herhaling van een mantra) vanaf ‘s morgens heel vroeg, en dit tot ‘s middags, zonder te eten en
zelfs zonder maar één druppel water te drinken. Daarna bereidde ze haar
maaltijd, at, en deed haar afwas. Naar
de avond toe hernam zij haar sadhana
(spirituele oefening).
Na enkele tijd werd ze ziek en moest ze in bed blijven, maar ze bleef
heel de tijd japa doen. Als men haar
eten of drinken bracht, deed ze teken dat ze nog niet klaar was met haar japa en dat ze dus nog niets kon
innemen. Uiteindelijk gaf ze haar laatste adem, in de exacte houding voor de japa, zoals voorgeschreven door de
schriften. De mensen die haar lichaam naar de ghât (platform aan de oever van de Ganges, waar de lijken
gecremeerd worden) droegen, vertelden dat het lijk in de exacte houding
gebleven was, met de armen gekruist voor de borst, tot op het einde. De
aanwezigen zeiden dat ze zo iets nog nooit hadden meegemaakt.”
In die zelfde periode waren er vier Duitse gasten. Zij waren goede muzikanten, en Mâ vroeg hen om te zingen. Zij verrasten de aanwezigen met zeer mooie oude Duitse religieuze gezangen, in drie of vier stemmen. Gedurende hun verblijf maakten christelijke hymnen deel uit van de avond kirtan. Dit is een voorbeeld van de nauwgezetheid waarmee Mâ beantwoordt aan de noden van hen die naar haar toekomen.
Het deed haar aan volgend voorval denken uit haar kindertijd.
Toen ze nog kind was, waren en christelijke missionarissen naar haar dorp gekomen. Ze zetten hun tent neer en trokken rond terwijl ze mooi christelijke hymnen zongen. Nirmalâ (Mâ), die steeds zeer gevoelig was voor religieuze muziek, werd zeer ontroerd, en de tranen stroomden langs haar wangen. Ze voelde het religieuze vuur van de missionarissen, en ze volgede hen overal waar ze gingen. Als klein meisje wist ze niets af van de verschillen tussen hindoeďsme en christianisme, ze voelde alleen hun spirituele geest. Ze bleef met de missionarissen gedurende heel de dag, tot de avond viel. En wanneer de missionarissen zich terug trokken in hun tent, bleef zij er voor staan. De ingang was gesloten, en alles was rustig. Mâ wist dat zij daarbinnen aan het bidden waren. Toen het tenslotte helemaal donker was en nacht, liep zij terug naar huis. Eigenaardig genoeg had niemand haar afwezigheid gemerkt, en men stelde haar geen vragen, noch werd zij bestraft. De kleine Nirmalâ vroeg haar moeder om één van de goedkope zangboeken in het Bengali, die de missionarissen verkochten, te kopen.
Mâ sprak over de
intieme band die bestaat tussen de kwaliteit van het voedsel dat men eet en de
kwaliteit van iemands geest. Dat is de reden waarom het voor een sadhak zo belangrijk is om tamasisch voedsel (tamas:
inertie, zonder energie) te vermijden, zoals vlees, vis, eieren, uien, enz.
Indien men geen sattvisch voedsel
kiest (sattva : evenwicht ;
de drie guna’s of
geestesinstellingen, of trillingsniveau’s : tamas : inertie, luiheid, loomheid, traagheid, depressie; râgas
: (te veel) spanning, geweld,
zenuwachtigheid, stress; sattva : harmonie, evenwicht) zal
het heel moeilijk zijn om een sattvische geest te ontwikkelen. Het menselijk magnetisme straalt constant uit,
en er hebben steeds wisselwerkingen plaats. Tijdens de
meditatie en het gebed is dit magnetisme veel krachtiger. Dat is de reden
waarom men op een âsana (klein kussen
of lapje stof) moet zitten voor de meditatie (gevorderde yogi’s gebruiken ook
een dierenvel, zoals een tijgervel of antilopevel vb. om
te mediteren).
Swami
Nirgunananda
Swami Nirgunananda (India) : Swami Nirgunananda was de laatste secretaris van Mâ. Hij was eerst
geneesheer,
bBiochemicus en universiteitsprofessor, en was tevens een
overtuigd atheďst. Als jongste van een grote
familie was hij vrijgezel gebleven en woonde hij bij zijn oude moeder. Hij
vervoerde haar regelmatig naar de tempel om haar toe te laten er de eredienst te doen, terwijl hij buiten
bleef wachten en cigaretten rookte. En toen is hij op toevallige (?) manier in
contact gekomen met Mâ Ananda Moyî, en heeft zijn carričre, zijn vrienden
academici en zijn moeder, van wie hij zo hield, verlaten voor de ashram van Mâ.
Hij werd monnik, en fungeerde als Mâ’s laatste secretaris. Na haar dood trok
hij de bergen in, en sindsdien leeft hij daar, in de Himalaya’s, in een klein
huisje (dat bij ons nog niet eens goed genoeg zou zijn voor een stal) als
kluizenaar. Hij gaat regelmatig naar een schooltje in een dorp in de buurt dat
hij deels financiert en waar hij zich over de kinderen ontfermt. Sinds enkele
jaren woont een Franse doctor psychiater, Jacques Vigne, naast hem,, die veel schrijft en publiceert.
Swami Nirgunananda was ook de ‘pűjâri’ of ceremonie-priester om de dagelijke
pűjâ te doen aan het mausoleum van Mâ. Hij komt sinds enkele jaren
regelmatig naar Europa om er retraites te geven. Ik heb hem herhaaldelijk
gezien en gesproken (marc vdm).
Vanaf mijn eerste dag bij Mâ werd ik belast met het beantwoorden van de briefwisseling. Er waren duizenden brieven, die allemaal vragen bevatten over spirituele en wereldlijke zaken. Ik moest deze brieven lezen, er een korte inhoud van maken en Mâ vragen om antwoorden, die ik dan aan de volgelingen moest terug schrijven. De antwoorden waren steeds juist. Bij mijn weten heeft niemand ooit teruggeschreven voor een zelfde vraag. In verband hiermee herinner ik me wat Mâ eens zei: ‘Dit lichaam antwoordt niet op jullie vragen. De vraag komt van u en het antwoord komt ook van u. Het komt alleen uit de mond van dit lichaam.’
Vraag : Hoe kunnen wij leven
zonder Mâ?
Swami Nirgunananda : Door
het Zelf te beminnen. Het doel van het leven is om zichzelf te leren kennen, om
in zichzelf te gaan. Meestal willen we
meer weten over de mensen waarvan we houden en weten we niets over het
Zelf. Iemand vroeg Mâ eens: ‘Mâ, houdt
u evenveel van ons als wij van u houden?’
Mâ antwoordde: ‘Jullie kunnen u niet inbeelden hoezeer ik van jullie hou!’ Mâ’s liefde begint waar onze verbeelding
stopt. Op een andere gelegenheid zei zij: ‘Van Mâ houden betekent van zichzelf
houden.’ Er is een eenvoudig feit dat wij steeds vergeten, en dat is dat wij
nooit zonder liefde zijn. Mijn herinneringen maken deel uit van mezelf, en
zolang Mâ deel uitmaakt van mijn herinneringen, ben ik nooit zonder haar.
Vraag : Wie is Mâ voor u?
Swami Nirgunananda : Iemand stelde de vraag tijdens een satsang : ‘Mâ, wie bent u ?’ Ik was blij, want het was ook een vraag voor mezelf. Misschien was het de vraag van iedereen die daar toen bijeen zat. Zij antwoordde : ‘Wat u denkt, dat ben ik.’ Mijn probleem was opgelost. Zij kon voor de een de Heer Krishna zijn, de Heer Shiva voor een andere, en voor mij was ze mijn moeder. Maar de mensen bleven haar de zelfde vraag stellen. Men zegt dat dit een normale vraag is op het pad van de devotie. Het is de enige vraag die men duizenden keren gesteld heeft aan Mâ. Zij beantwoordde deze voor het eerst in haar twintiger jaren. Toen was ze nog een huisvrouw in het rurale en conservatieve Bengalen. De neef die haar nabij was stelde haar toen de vraag. Ze antwoordde : ‘Purna Brahma Naravan’. Daarna zei ze nogmaals : ‘Naravan. Naravani : Mahadev Mahadevi.’ De mensen kenden deze antwoorden, maar ze stelden haar de vraag, altijd opnieuw. Omdat ze haar niet geloofden of twijfelden.
Hier is een anectdote die ik vaak vertel. Mâ was eens op reis met de trein, met één van haar vrouwelijke
‘companions’. Er waren ook andere reizigers in het treincompartiment. In die tijd
was ze nog niet bekend in India op spiritueel gebied. Enkele jongelieden kwamen
ook het compartiment binnen. Mâ was een magnetische, aantrekkende
persoonlijkheid. Ze wilden met haar praten. Wanneer Mâ zich in het gesprek
voegde, luisterden ze met grote aandacht. Zonder haar te kennen, voelden ze aan
dat ze een spirituele persoon was. Toen ze de trein
verlieten, vroeg Mâ hen: ‘Kan je me iets geven?’. In India is het de gewoonte
om iets te geven aan rondtrekkende monniken. Ze grepen dus onmiddellijk naar hun geldbeurs, maar Mâ zei : ‘Nee,
nee. Ik wil jullie alleen maar een beetje tijd voor God vragen. Alleen maar
vijf minuutjes per dag.’
Mâ vroeg vaak aan mensen om 5, 10 of 15 minuten per dag aan God te besteden, steeds op hetzelfde uur. Dit is
de beste oefening. Er is geen andere oefening nodig, eens je dit gewoon bent.
Maar, in feite is het zeer moeilijk. Vijf minuten aan Mâ schenken, is vijf
minuten van jezelf weggeven. Zelfs voor een kluizenaar is dit moeilijk. Dit
offer moet gedaan worden zonder er iets voor terug te verwachten, zonder winst
noch resultaat. Dit is geen investering voor het vervullen van toekomstige
verwachtingen. Verwacht misschien gewoon dat het God en Mâ zal verblijden.
Hier is een ander verhaal. In Dehradun was er een zamindar, een landeigenaar die een regelmatige drinker was. Hij was
verzot op de tijgerjacht. En hij was ook Mâ heel genegen. Op een dag vroeg zei
hem, of hij haar vijf minuten zou willen geven, elke dag van zijn leven. Hij
antwoordde: ‘Mâ, u hebt mij nog nooit iets gevraagd, dus ga ik akkoord.’
Op een nacht ging hij jagen op luipaarden. Hij verborg zich en
plotseling was het beest daar, klaar om te springen. Hij richtte zijn geweer op het dier en stond klaar om te
schieten. Maar toen viel zijn blik op zijn polshorloge. Het was juist de tijd
voor de minuten die hij aan Mâ geschonken had. De man liet zijn geweer zakken,
sloot zijn ogen en dacht gedurende vijf minuten aan Mâ. Toen hij zijn ogen
opende, was de luipaard verdwenen. Zo stevig moet onze gelofte zijn…
Vraag : Wat is de rol van pűjâ
(eredienst) op het pad van
devotie (bhakti)? Swami Nirgunananda : Laat ons eerst trachten te begrijpen wat bedoeld wordt met pűjâ. Pűjâ is is
handelen, actie, met liefde, het is niet zomaar alleen rituelen. Het
herinnert mij aan één van de ervaringen die ik had met Mâ. Ik was door Mâ gevraagd om de pűjâ voor de godin Kali uit te
voeren in onze ashram-tempel van Delhi op elke nieuwe maan-nacht, en
dit gedurende een heel jaar. Op dat ogenblik was ik totaal onwetend over
alle pűjâ-rituelen. Drie dagen
voor de eerste pűjâ riep Mâ me in
haar kamer in de ashram van Vrindavan, en vertelde me dat een
priester uit Varanasi (Benares) zou komen, om me alle details van de pűjâ uit te leggen. Ik kreeg alle
mogelijke details, met zelfs de aanwijzingen voor het koken van het voedsel
voor het offer aan de godin en over de vereiste ingrediënten.
Daarna begon Mâ te
tonen hoe men de aardappelen moest schillen en snijden, de aubergines en andere
groenten. Het was ondertussen tijd voor de avond-darshan (haar verschijnen voor de volgelingen), en er zaten
honderden mensen buiten op haar te wachten. Ik dacht bij mezelf ‘Wat een verloren tijd hier, voor zo’n
onbelangrijk onderwerp. Zij kan
het mij gewoon uitleggen, in plaats van het allemaal zelf voor te doen. Ik ben
intelligent genoeg om te doen zoals zij zegt.’ Maar het was inderdaad een scčne die de moeite waard was om bij te
wonen, Mâ die dit alles met aandacht en miticuleuze perfectie uitvoerde. Toen
zij klaar was zei ze : ‘Je pűjâ
is hier meteen gestart. Om het even wat je vanaf nu zal doen, indien het met
liefde voor het goddelijke gedaan is, zal het pűjâ genoemd worden.’ Om
het even wat, uitgevoerd met liefde, is de sleutel tot perfectie.
Vraag : Wat voelde u wanneer Mâ
verdwenen is?
Swami Nirgunananda : Wanneer
ik informatie kreeg over het heengaan van Mâ was dit de grootste schok
van mijn leven. Ik was toen op terugtocht van mijn pelgrimstocht naar de
Kailash-berg (dit is een heilige berg, zowel voor boeddhisten als voor hindoes,
gelegen in een hoog en afgelegen gebied van de Himalaya, op Chinees
grondgebied, voor de hindoes het symbool of de verpersoonlijking van de oppergod Shiva). Toen ik de Chinese grens
overstak en in Indisch grondgebied binnenkwam, vernam ik het nieuws van één van
de Indische militairen die de pelgrims vergezelden. De man zei dat het nieuws
omgeroepen was op All India Radio op 27 augustus 1982 ‘s avonds. Ik kon het
eerst niet geloven. Het was alsof de hemel op mijn hoofd gevallen was. Ik kreeg
een mentale black out. Het enige dat ik mij herinner is dat ik zelfmoord wilde
plegen door van een hoge bergrots te springen. Eén van de senior asceten van
onze ashram, die achter mij stapte,
zag het gebeuren en belette mij van zelfmoord te plegen.
Het heeft lang geduurd om mij terug aan te passen, en nu voel ik dat ik
op dezelfde manier van Mâ hou dan toen ze in haar fysische vorm aanwezig was.
Indien ik beweer dat ik van Mâ hou, dan moet ik ook van haar woorden houden.
Zij zei: ‘Onthou : altijd, en overal waar je bent, de blik van dit lichaam is
altijd gericht op u. Jullie willen dit niet inzien, dus wat kan ik doen?’ Deze uitspraak van Mâ is een grote troost
geweest, en ook de zekerheid dat Mâ altijd bij mij is.
Bhaiji (1880 – 1937)
Bhaiji (India) : Bhaiji was de eerste echte
discipel van Mâ, na Bholanâth, haar echtgenoot. Bhaiji was 15 jaar ouder dan
Mâ, en bekleedde de functie van assistent-directeur
van landbouw te Dacca (in het huidige Bangladesh). Hij was opgeklommen tot de
hoogste post die een Indiër kon bereiken tijdens de Engelse kolonisati - de dircteur was een Engelsman. Op vroege leeftijd had hij het pad van de devotie betreden, en was
ingewijd in het shaktisme, de cultus van de
goddelijke Moeder, die in het toenmalige Bengalen sterk verspreid was. Mâ was
in Dacca aangekomen in 1924. Bhaiji kreeg zijn post in Dacca toegewezen in
1918, en hoorde in 1925 spreken over haar. Vanaf het eerste ogenblik herkende
hij in haar zijn moeder, en tevens de
moeder van het hele universum, die hij al 18 aanbad in zijn devotionele ascese. Hij ondervond tegenkanting van zijn familie
en echtgenote. Maar steevast stond hij elke ‘dag’ op om 2 u ‘s nachts op, en ging te voet naar Mâ’s verblijf, dat later de eerste ashram worden zou. Na een uur stappen, door regen
en wind, zelfs tijdens de moorddadige
onlusten tussen moslims en hindoes bij de partitie, wachtte hij buiten op Mâ.
Beiden maakten dan, in volledige stilte, een wandeling, Bhaiji steeds op een
afstand achter Mâ lopend, waarna hij weer een uur huiswaarts stapte, zijn
ontbijt nam en dan ging werken op het Ministerie. Hij had een zwakke gezondheid
en leed aan tuberculose. Het is Bhaiji
die haar de naam Mâ Ananda Môyî gaf. Na zijn oppensioenstelling maakte hij met
Mâ en haar echtgenoot een pelgrimstocht naar de heilige berg Kailash, waar hij aan het meer Mansarovar de
volledige onthechting bereikte. Op de terugweg werd hij steeds zwakker. In
Almora is hij zachtjes gestorven, onder het liefdevol oog van Mâ, met de
woorden: ‘ Allen zijn Eén, er is niets anders dan het Ene. Eén, allen zijn één.
Mediteer hier op, broeder (tegen een nabije discipel). Mâ en ik zijn één, Baba (Bolanâth) en ik zijn één, wij zijn allen één, er bestaat niets dan het
Ene.’ Daarna prevelde hij de mantra van sannyasa (verzaking), verloor stilaan het bewustzijn en stierf op 57-jarige
leeftijd, Mâ’s zachte hand op het hoofd…
Hierna volgt een
kleine selectie uit zijn herinneringen.
Op een nacht was ik op het balkom om frisse lucht, en de voorwerpen
rondom mij waren verlicht door de maan. Ik merkte een
beweging aan de zijkant en draaide me om. Tot mijn verbijstering zag ik een beeld van Srî Mâ dat mijn richting
aankwam. Ze droeg een rood hemd en een
sârî met fijne rood geborduurde lijnen. Ik herinnerde me nochtans dat,
toen ik haar enkele uren eerder verlaten had in de ashram, zij een wit hemd droeg en een sârî met slechts één rode draad.
Dit deed me twijfelen aan mijn visioen. Maar, toen ik haar de volgende morgen
ging bezoeken, was ze precies gekleed zoals ik haar in het visioen gezien had.
Men vertelde me dat een ‘devotee’ na mijn vertrek Mâ gevraagd had zijn
aangeboden klederen te dragen. En toen men met Mâ sprak over mijn visioen,
antwoordde ze me op de natuurlijkste manier: ‘Ik ben komen zien wat je aan het
doen was.’
‘s Middags, op kantoor, of om middernacht, in mijn kamer, wanneer ik
geagiteerd was door een intens verlangen om Mâ te zien, constateerde ik vaak
dat zij me verscheen en me onmiddellijk zei: ‘Je hebt me geroepen en ik ben
gekomen.’
Op een dag was Mâ bij mij thuis gekomen, en wij hadden een gesprek
op de eerste verdieping. Toen kwam er een wagen aan om haar elders naar toe
te brengen, en ik wist niet dat dit op voorhand reeds geregeld was. Mâtâji
maakte zich klaar om te vertrekken, maar ik vond het zeer erg haar te zien
vertrekken na zo’n korte tijd. Vervuld van droefheid begeleidde ik haar
naar beneden. Ze stapte in de wagen, maar deze weigerde te starten. Zij
keek me aan, haar gelaat vervuld van een glimlach vol zachtheid. Nadat alle
pogingen van de chauffeur mislukt waren, ging men op zoek naar een
trekspan. Het was spijtig Mâ te moeten zien zitten in een huurrijtuig in
plaats van in de wagen die voor haar bestemd was. Juist
op dat ogenblik startte de auto opnieuw tot mijn verrassing en mijn
vreugde, en Mâ vertrok.
Op een dag werkte ik in mijn kantoor op het Ministerie, toen Bhupen (de huisbediende van Bhaiji) binnenkwam
en zei : ‘Mâtâji vraagt je in Shabhag (de ashram).
Ik heb haar op de hoogte gebracht van het feit dat de Directeur van het
Departement van Landbouw vandaag zijn functies hervat na een verlofperiode,
maar Mâ haaft geantwoord : “Je moet deze boodschap doorgeven aan Jyotish (Bhaiji). Dat hij handelt zoals hij het
juist acht”. ‘
Zonder een ogenblik te aarzelen liet ik al mijn papieren in wanorde
achter op het bureau en ging ik op weg naar Shabhag, zonder iemand hiervan op
de hoogte te brengen. Toen ik er aankwam zei Mâ: ‘Laten we naar de ashram van Siddhesvari gaan.’ Ik begeleidde Mâtâji en Pitâji (letterlijk: ‘vadertje’ : Mâ’s echtgenoot). Er was daar een kleine
grondverzakking, op de plaats waar nu een kleine zuil en een Shiva-lingam staat (een Shiva-lingam is een gestileerd fallus-symbool, dat de oppergod Shiva voorstelt; ook in de
Keltische en de Grieks-Romeinse cultuur vindt men deze universele symboliek
terug).
Mâ ging er zitten. Een glimlach straalde op haar gelaat, als de
verwerkelijking zelve van de vreugde (ananda).
Ik riep uit tegen Pitâji :’Vanaf vandaag zullen wij Mâ noemen met de naam Anandamoyî (vervuld van vreugde)’. Hij beaamde onmiddellijk. Zij keek mij lang
aan zonder een woord te zeggen.
Toen het tijd was om terug te keren, om half zes, vroeg zij me: ‘Je was
zo blij heel de dag, waarom ben je nu opeens zo bleek?’ Ik antwoordde dat het vooruitzicht om terug
naar huis te keren mij ook deed denken aan het werk op kantoor dat ik zomaar
had laten liggen. Zij zei me: ‘Maak je geen zorgen.’ Toen ik de volgende dag naar kantoor ging, heeft de Directeur
geen woord gezegd over mijn afwezigheid.
Ik vroeg Mâtâji waarom ze me zo plotseling geroepen had de vorige dag. Zij antwoordde me: ‘Om je vooruitgang te evalueren gedurende de vorige maanden.’ En ze voegde er lachend en goedgezind aan toe: ‘Indien je niet gekomen was, wie anders zou dit lichaam dan een naam gegeven hebben?’
Op een andere dag kwam de Gouverneur van Bengalen naar Dacca. De Directeur had me gevraagd van om half tien op kantoor te zijn, zodat hij de Gouverneur kon gaan bezoeken. Ik had hem beloofd er te zijn zoals gevraagd. De volgende dag was ik echter te laat van mijn terugkeer uit Shabhag (Baiji’s dagelijks bezoek aan Mâ), en toen ik om tien voor tien op kantoor aankwam vreesde ik de confrontatie met mijn baas. Terwijl ik hieraan dacht, belde hij me op om te zeggen dat zijn auto defect was, dat het hem speet mij lastig gevallen te hebben en dat hij pas om elf uur naar de Gouverneur zou gaan. Toen Mâ dit verhaal hoorde zei ze lachend : ‘Voor jou is er echt niet nieuws ! De laatste keer heb je de auto laten stilstaan waarmee ik moest wegrijden !’
Op een dag kwam Mâ bij ons op bezoek. In de loop van het gesprek zei
ik: ’Mâ, het staat me voor dat voor u koude en warmte gelijk zijn. Indien
een stuk gloeiende kool op uw voet zou vallen, zou u dan niets
voelen?’ Ze antwoordde: ‘Je moet
het maar proberen.’ Ik drong niet aan. Enkele dagen later nam Srî Mâ de draad weer op en legde een stuk
gloeiende kool op haar voet, wat een diepe wonde veroorzaakte. Na een maand
tijd was de wonde nog niet geheeld.
Ik was geschokt en beschaamd van toen zo’n domme
Bolanâth (Pitâji),
Mâ en Bhaiji (Jyotish)
suggestie gemaakt
te hebben. Op een dag vond ik haar, zittend op de veranda, met de benen voor zich uit gestrekt. Er was etter op de
wonde. Ik boog voor haar voeten en likte de etter. Vanaf de volgende dag begon
de wonde te genezen. Ik vroeg
Mâtâji wat ze gevoeld had toen de gloeiende kool op haar voet rustte. Zij
antwoordde: ‘Ik ben me van geen enkele pijn bewust. Het leek me een goede grap.
Ik heb met grote vreugde bekeken wat die arme kolen op mijn voet deed. Ik merkte dat eerst enkele haartjes en dan de huid begonnen te branden.
Het is beginnen ruiken naar
verbrand en het kooltje is gedoofd toen het zijn rol gespeeld had. Wanneer
daarna de wonde ontstaan is, heeft deze haar natuurlijke evolutie gevolgd. Maar
zodra in jou een intens verlangen ontstond opdat de wonde zou genezen, is ze meteen
begonnen beter te gaan.’
Wij waren eind december of midden januari, in het midden van de winter,
en het was intens koud. In de ochtend stapte ik, blootvoets, met Srî Mâ, op de
velden van Ramna die nat waren van de dauw. Ik zag in de verte een groep dames
naar ons toekomen. Ik dacht dat, zodra ze ons bereikt zouden hebben, zij Mâ
naar de ashram zouden meenemen.
Terwijl ik dit dacht, vormde zich een dichte mist die heel het veld bedekte, en
men kon de dames niet meer zien. Na ongeveer drie uren zijn we terug naar de ashram teruggekeerd. We vernamen dat de
dames hun zoektocht naar ons hadden opgegeven. De velden waren inderdaad zeer
groot. Toen Mâ vernam wat ik gedacht had zei ze:’Je intense verlangen is
vervuld geworden.’
Ik kreeg een boek in handen met de naam Sâdhu Jîvani (het leven van rondtrekkende monniken). Ik had er deze
zin gelezen: ‘Een sâdhu raadde zijn
leerlingen aan om voedsel te geven aan de armen.’ In de marge van het boek schreef ik: ‘Alleen voedsel geven
verzadigt de menselijke ziel niet.’
Dit boek ging terug naar Shabhag, en één van de volgelingen las mijn
opmerking voor aan Mâ. Zij zei niets. Enkele dagen later kwam ik zeer vroeg
terug naar Shabhag. Juist op dat ogenblik kwam er een man aan, als bezeten door
waanzin. Hij zei: ‘Geef mij te eten of ik sterf van de honger.’ Mâtâji ging in de voorraad van de keuken
zoeken en gaf hem wat ze op dat ogenblik kon vinden. Hij wilde ook drinken, en
Mâ vroeg me hem drinken te geven. Ik vernam toen dat de man moslim was, dat hij
al drie dagen niet gegeten had en dat hij binnengekomen was door de muur van de
ashram over te klimmen. Mâtâji zei me
dat hij gekomen was om mij de juistheid te onderwijzen van eten en drinken te
geven aan hen die het nodig hebben. Alles op zijn plaats en alles op zijn tijd.
Niets is verloren in de goddelijke economie van de wereld.
Op een dag vertelde ik aan Mâ: ‘Mâ, deze dagen hoor ik voortdurend
klanken van mantra’s die in me
opkomen. Zowel overdag als ‘s nachts komen deze klanken
naar boven in mijn hart, zoals het spuiten van een fontein.’ Toen ik deze woorden uitsprak, was er een spoor van persoonlijke
zelfgenoegzaamheid in mijn hart. Mâ
keek me zwijgend aan.
Mâ en haar
moeder, Didimâ
Toen ik thuiskwam, stopte de klank, en ondanks al mijn pogingen kon ik
hem niet doen terugkomen. Zo verliep de dag, en de nacht, maar het lukte me
niet om de vreugdevolle stroom met de melodie van de mantra’s terug in bewegening te brengen. Ik
vroeg de volgende ochtend aan Bhupen (zijn
huisbediende) om Mâ op de hoogte te brengen van mijn triestige situatie. Bhupen
kwam ze tegen terwijl ze met een paardekar onderweg was naar één van de
volgelingen (bhakta’s). Ze begon te
lachen. Het was tien uur in de
ochtend. Juist op dat ogenblik realiseerde ik me dat de stroom, die gestopt
geweest was, terug even gemakkelijk dan voordien was beginnen vloeien. Nadien
vertelde Bhupen me om welk uur hij Mâ ontmoet had. Bij dit voorval vertelde Mâ
dat zelfs het kleinste spoortje van ‘ik-gevoel’ de spirituele vooruitgang
vertraagt.
Toen ze nog een klein meisje was, manifesteerden zich een veelzijdigheid
aan speciale fenomenen, maar die haar omgeving niet opmerkte. Doordat zij al zo
jong onthecht was, begonnen vele mensen te denken dat zij mentaal gehandicapt
was. Zelfs haar ouders twijfelden aan haar toekomst. Soms wist ze niet meer
waar ze was, of kon ze zich niet meer herinneren wat ze enkele minuten daarvoor
gedaan had.
Men vertelt dat zij in haar jeugd al wandelend sprak tegen de bomen, de
planten en tegen onzichtbare wezens. Ze communiceerde ook met hen via gebaren.
Soms viel ze in een staat van innerlijke absorptie en trok ze zich uit elk
gesprek terug.
Tussen zeventien en vijfentwintig jaar begon ze allerlei buitengewone
fenomenen te tonen. Soms werd ze stil en
bewegingloos, bij het zingen van de goddelijke namen. Tijdens de kirtan verstijfde haar lichaam. Toen zij
tweeëntwintig was, ging ze met Bholonâth naar Bajitpur voor vijf of zes jaar (haar echtgenoot werkte in de tuinen van
excellenties). Op het einde van deze periode begon ze spontaan mantra’s uit te spreken. Haar ledematen
zetten zich authomatisch in yoga-houdingen. Zij stopte met spreken gedurende
ongeveer één jaar en drie maanden, en toen ze naar Dacca kwam zette ze haar
stilte verder door gedurende een jaar en negen maanden, komende op een totaal
van drie jaar volledige stilte. Aan het einde van deze periode kon men een
smetteloze innerlijke vrede (nirmala)
in haar merken, en een gevoel van onmetelijkheid. Het was duidelijk dat zowel
haar uiterlijke als haar innerlijke (mentale) bewegingen haar niet meer
beďnvloedden, en dat ze stevig verankerd was in het Zelf.
Gedurende al deze fantastische ervaringen was Pitâjî vaak zeer bekommerd
over het verdere verloop ervan. Op 10 april 1924 kwam Mâ aan in Dacca, en een
week later installeerde zij zich in Shabhag. Vele volgelingen begonnen toe te
stromen
Ik werd ziek op 4 januari 1927. De dokters’ diagnose was: tuberculose.
De pijn kon door geen enkel geneesmiddel verzacht worden. Op een dag kwam Mâ op
bezoek, en plaatste haar handen, zeer zachtjes, op mijn borst. Door dit contact verdween de pijn volledig, maar de ziekte verergerde
gestadig. Enkele dagen later kwam
Mâ, ze ging naast me zitten en fluisterde iets. Later vertelde ze dat zij de
entiteit van mijn ziekte toegesproken had:
’Je hebt gedaan wat je kon. Nu is het tijd om er mee te stoppen.’ Vanaf
dat ogenblik is Mâ niet meer teruggekomen. Gedurende de volgende pijnlijke
maanden heb ik niet meer het geluk gehad om haar te zien.
Op een nacht had ik een erge crisis. De dokters verklaarden me verloren.
Buiten regen het zeer hard, en de honden huilden alsmaar door, om het nog wat meer
sinister te maken. Ik had verschrikkelijke visioenen, die me kippevel gaven.
Toen zag ik, zo helder als op klaarlichte dag, Mâ zittend op de rechterkant van
mijn oorkussen. Voor ik nog iets kon zeggen, merkte ik dat ze haar hand over
mijn hoofd bewoog. Wat een zachtheid, wat een kalmte! Een ogenblik later sliep
ik.
Vanaf die dag, en gedurende de volgende acht of tien maanden dat ik te
bed moest blijven, heb ik steeds Mâ zittend op mijn bed gevoeld, bij mijn
oorkussen, en heb ik gevoeld dat zij de dood verhinderde om me mee te nemen.
Soms kon ik de pijn
van urenlang hoesten en bloed spuwen niet verdragen. Dan prevelde ik de naam
van Mâ en duurde het niet lang of de pijn werd wat milder. Na enkele maanden ziekte, terwijl ik in een
huis van de regering lag, kreeg ik een zware terugval. Mâ was in Hardwar voor de Kumbha-Mela (een groot twaalf jaarlijks hindoe feest, waarbij
miljoenen gelovigen een ritueel bad nemen in de Ganges). Men verwittigde Mâ met
een telegram naar Rishikesh. Maar zij kwam niet, en ik vernam later dat zij aan
Pitâjî gezegd had: ‘Ik zie op dit ogenblik, Jyotish (Bhaiji) zittend op mijn knieęn,
en hij is in vrede.’
Toen ik na vijf maanden behandeling wou uittesten hoe het met me was, en
ik probeerde recht te komen en enkele stappen te zetten, moest ik dat bekopen
met een terugval en zwaar bloed uitspuwen. De dokter gebood mij en mijn familie
dat ik nu altijd moest blijven liggen, en dat ik zelfs niet meer mocht zitten.
Enkele dagen later kwam Mâ, terug in Dacca, op bezoek en vroeg: ‘Hoe voel je je
nu?’ Ik zei:’Ik voel de pijn niet te veel, maar ik ben zo verveeld dat ik geen
koel bad kan nemen.’ We waren toen in de maand mei, en de hitte was
verpletterend. De volgende dag kwam zij terug met Pitâjî. Het was één uur in de
namiddag, en iedereen sliep, ook mijn dochter van twaalf, die toen op mij moest
waken. Srî Mâ zei me: ‘Je wou een bad nemen. Indien dat echt zo is, daar is een
waterbekken, ga er naar toe en neem je bad.’
Dit waterbekken was een vijftig of zestig meter verwijderd van het huis.
Zodra ik de woorden van Mâ hoorde, voelde ik nieuwe kracht door mijn verering
en liefde voor haar. Mijn lichaam was een echt skelet. Ik stond wankelend recht
en ging met Pitâjî naar het bekken. Ik moest trappen naar beneden gaan, en deed
dat alleen. Het bekken was een waterspaarbekken aan de rand van een moslim
universiteit, en er stonden borden dat baden en kleren wassen verboden was.
Maar er was niemand te zien, en ook bij de school sliep iedereen. Terug thuis
na mijn bad, hing ik de natte kleren te drogen en ging rusten. Zodra ik weer
lag, werd mijn dochter wakker. Ze vond Mâ zittend naast haar. Later vond mijn
huisbediende de natte kleding en informeerde mijn echtgenote, die protesteerde
dat ik in volle zon het verbod van de dokters genegeerd had. Mâ lachte, maar
zei geen woord. Ik was echt verbouwereerd van op volle middag alleen het
grasperk te hebben kunnen overlopen om een bad te nemen en van de kracht te
hebben gehad om dit te volbrengen.
Drie of vier maanden later verhuisde ik
naar een milder klimaat. Toen ik dit verhaal vertelde aan geneesheren of
aan mijn omgeving, toen ik het werk op kantoor hervat had, wilde niemand
mij geloven.
Mâ en Swami
Shivananda uit Rishikesh
Tijdens mijn ziekte ging ik naar
Vindyachal, een stad in de omgeving van Benares, waar een grote tempel ligt die
gewijd is aan de Goddelijke Moeder. Ik ging er heen op zoek naar betere lucht.
Ik kwam er Mâ tegen. Zij zei: ‘Ga je nooit naar buiten om te wandelen?’ Ik antwoordde: ‘Ik ben te zwak om me te
bewegen, hoe zou ik dan kunnen wandelen?’
De volgende dag nam zij me mee om te gaan wandelen. Wij stapten acht of
tien kilometer te voet, zowel op effen als op golvend terrein, en wij waren
terug tegen elf uur ‘s morgens. Op de terugweg daalden we een helling af, en ik
werd plots heel zwak en kon me niet meer bewegen. Mâ draaide zich om en zei: ‘Het
huis is niet ver meer.’ Na tien minuten kwam er onaangekondigd een kar aan.
Anders hadden we nog zeker een kilometer moeten stappen. Ik vreesde dat de
inspanning van zo’n mars mijn toestand zou verergeren, maar dit gebeurde niet.
Een beetje later zei Mâ: ‘Zowel in de
wereld van het handelen als in de spirituele wereld, is het geduld de grootste
steun.’
In alle facetten van het leven zijn er drie zaken noodzakelijk in de
strijd van het bestaan: een edel doel, een grote vastberadenheid en een
volledige overgave aan wat men te doen heeft.
Bereikt men toch geen werkelijk succes, dan zullen deze deugden ten
minste de capaciteit ontwikkelen om goed werk af te leveren, dat zijn vruchten
zal dragen bij de eerste gelegenheid.
Nadat ik weer mijn functies had opgenomen op kantoor, was ik weer
vertrokken voor drie jaar. Op een dag, in de ashram, plukte Mâ een bloem en schonk ze me, terwijl ze de
bloemblaadjes uittrok: ‘Veel van je vroegere conditionneringen (samskara’s) zijn gevallen, en vele gaan
nog verdwijnen, zoals de bloemblaadjes van deze bloem, totdat ik je essentiële
steun zal zijn, zoals deze steel. Begrijpje?’
Toen ze dat zei, begon ze te lachen. Ik vroeg haar: ‘Mâ, hoe kan ik deze
toestand bereiken?’ Ze antwoordde:’Herinner je dit dagelijks, één maal. Je hoeft niets anders te doen.’ Zes of zeven maanden later, tijdens onze
ochtendwandeling, zei Mâ: ‘Je actieve
leven nadert zijn einde.’
Epiloog:
Hierna volgt het relaas van
Bhaiji’s laatste levensdagen, met de woorden van Srî Mâ zelf, zoals
beschreven door Gurupryâ
devi, in de Engelse editie. Enkele
weken voor zijn dood verkreeg Bhaiji de volledige onthechting, toen hij met
Mâ en Bholanâth aan de oevers kwam van het Mansarovar-meer, aan de voet van
de heilige Kailash berg, de meest prestigieuze van de hindoe
bedevaartsoorden.
Mâ en Gurupryâ
“Bhaiji wou zijn kleren wegwerpen in het Mansarovar-meer op het ogenblik
van zijn bad. Pitâjî, die bij hem stond, zei hem dit niet te doen en de kleren
onmiddellijk terug te nemen. Toen ik (Mâ)
aankwam, kwam Bhaiji voor me knielen en zei:’Mâ, ik wens de enkele levensdagen
die me nog resten door te brengen in een grot. Laat me nu alst u belieft
heengaan, met uw toestemming.’ Ik zag dat de geest van onthechting (avadhűta bhâva) zich in hem
manifesteerde. Ik zag ook dat zijn innerlijke toestand zeer mooi en intens was.
Toen ik dit zag, zei ik tegen hem: ‘Kom nu mee met mij.’ Hij bleef zwijgzaam.
Dit lichaam (Mâ spreekt over zichzelf) begon heen en weer te lopen, kijkend
naar de oevers van het Mansarovar meer. Zoals andere mantra’s spontaan naar buiten komen, zo begon dit lichaam de mantra van sannyas (verzaking aan de wereld) uit zichzelf te reciteren,
terwijl het in een ander bewustzijn (bhâva)
vertoefde. Ik merkte dat Bhaiji me gedurende die tijd
op de voet volgde. Hij liep naar dit lichaam toe, wierp zich voor zijn
voeten en zei :’Mâ, dit is de sannyas mantra, ik heb het bereikt !’, en hij
Hij stapte naast me en
sprak even later: ’Ik heb een wens te verwoorden: indien u het aanvaardt, zal
ik vanaf nu volledige stilte bewaren.’ Ik antwoordde: ‘Neen, het zou niet goed zijn nu stilte te
beoefenen tijdens zulk een mooie reis.’ Terwijl we zo verder stapten, zei ik hem: ’Vanaf dit ogenblik heb je de staat van
onthechting bereikt, en je wil ook de stilte bewaren. Je naam zal dus Maunânanda zijn. (mauna
betekent stilte, en is een belangrijke spirituele oefening : uiterlijke maar
vooral innerlijke stilte beoefenen en bewaren).
bleef aan mijn voeten, in een staat van exaltatie. Hij offerde de
heilige koord (dit is het distinctieve teken van de brahmanen, de sociale kaste
waartoe hij behoorde; dit afleggen betekende buiten alle sociale regels en
zekerheid stappen, alle bruggen opblazen, m.a.w. de volledige verzaking), zijn
gebedssnoeren en al de rest aan de voeten van dit lichaam en begon de mantra op te zeggen. Hij ging naar de
rand van het meer toe, voerde het ritueel uit en offerde zeven of acht maal
water aan dit lichaam, in de palm van zijn hand. Vanaf die dag reciteerde hij
gedurig, in japa, de mantra van sannyas, en bleef in deze geestestoestand (bhâva) gedurende heel zijn ziekte.”
Enkele weken later waren de pelgrims terug in Almora. Bhaiji werd
alsmaar zwakker, en hij bereikte zijn laatste levensdag. Het vervolg wordt
verteld door Gurupriyâ Devî , de
assistente van Srî Mâ.
“De dokter
probeerde, zonder succes, injecties met minerale zouten en andere middelen. Ten
slotte staakte hij alle moeite en zei :’De polsslag is even zwak als
voordien. Nu is alleen nog maar Mâ de enige hoop !’ Ik
huilde en deed teken aan Mâ, maar zij deed teken (ze observeerde stilte) als om
te zeggen : ’Er komt niets.’
Zij ging zitten naast de patiënt en wiste het zweet van zijn voorhoofd. Toen wij de gedachten van Mâ raadden, vcrloren ook wij alle hoop. Bhaiji prevelde ‘Hari bol, Hari bol’ (‘zeg : ‘Heer’, zeg ‘Heer’) twee of drie keer, en vroeg toen : ‘Waar is Mâ?’ Toen wij hem wezen waar zij zat, keek hij haar aan en begon voortdurend te herhalen: ‘Mâ, Mâ, Mâ.’ Vervolgens zong hij ook ‘Mâ, Mâ, Mâ’, min of meer met juiste stem. Mâ zat kalm en wiste zijn voorhoofd. Wij huilden, en Mâ zei me:’Reciteer de Naam.’ Ik veegde mijn tranen en zong de naam Mâ.
Een beetje later zei Bhaiji :’Wat is het mooi. Khakuni
(dit was Gurupriyâ) wat is het mooi!’ Enkele ogenblikken later hief hij een
vinger en zei: ‘Allen zijn één, er bestaat niets anders dan het Ene.’ Harimam,
een aanwezige volgeling, begon te huilen en riep :’Bhaiji!’ en deze antwoordde:’Eén, allen zijn één,
mediteer hier op, broeder. Eén, allen zijn Eén.’
Ik sprak:’Bhaiji, rust in alle veiligheid op de knieën van Mâ.’ Hij
antwoordde: ‘Mâ en ik zijn één, Baba (haar echtgenoot) en ik zijn één, wij
allen, wij zijn één. Er bestaat niets anders dan het Ene!’
Toen begon hij duidelijk de sannyas
mantra te herhalen. Beetje bij beetje verloor hij het bewustzijn. Onder het
beschermende oog en de genade van Mâ legde hij zijn lichaam af op de leeftijd
van zevenenvijftig jaar. Hij was een Grote Ziel (mahâ-purusha). Enkele ogenblikken voor zijn dood had ik hem op de
grond gelegd, zoals sommige sannyasins
dit wensen. Mâ raakte zijn hoofd aan, zij stond roerloos, in samâdhi (hoogste bewustzijn). Ik vroeg
alle aanwezigen om de naam van Mâ te herhalen. Tijdens deze zang gaf Bhaiji
zijn laatste adem.
Zo is, vredevol, een groot wezen van ons heen gegaan. Mooie dood! Enkele
minuten eerder had Mâ ons teken gegeven om de kamer te verlaten. Na een minuut
had ze ons verzocht om terug naar binnen te komen, en Bhaiji had ons dan
gezegd: ’Mâ heeft me het teken gegegevn om in te slapen. Nu ga ik inslapen.’
Swami Vijayananda (p. 43) heeft de vertaler
(ik denk dat het hier om Jacques Vigne gaat, die al jaren in India woont, als
‘gebuur’ van Swami Nirgunananda (p. 53) ) ertoe aangezet dit werk naar het Frans te
vertalen. Swami Vijayananda leeft sinds meer dan veertig jaar in India, en
heeft negen jaar in afzondering geleefd in Almora, nabij de samâdhi (graf) van
Bhaiji. Hij leefde ook zeven jaar in Dhaulchina als kluizenaar. Het panorama van vier honderd kilometer over
de eeuwige sneeuw van de Himalaya’s op deze plek had daar toen ook Bhaiji
bekoord bij zijn bedevaart naar de berg
Kailash. Of, om te eindigen met een woord van Mâ:
“ Het eeuwige Zelf, de eeuwige pelgrim,
is Hij, Hij alléén.”
“God is alles.”
Kailash
4. Kirtan - gezangen - gebeden
Mâtri dhyânam Om dhrita sahaja samâdhim Vibhratim hemakantim Nayana sarasijâbhyam Sneharashin kirantim Manasi kalita bhaktim Bhaktamânadayantim Smita jita sharadindum Mâtaram dhîmahîh Tapanashakala kalpam Kalpavrikshopamânam Sharanâgata janânâm Târakam kleshapâshat Hridaya kamala madhye Sthâpayitveha mâtuh Vihita vividha kalpa Pâda pîtham bhajâmih Shrî pâda pîtham smarâmih Shrî pâda pîtham namâmih Meditatie op Mâ Ik mediteer op deze moeder, Eeuwig verblijvend in
samadhi, Zij die omgeven is van gouden
licht,, En haar lotus ogen stralen
van tederheid. Doordrongen van devotie,
schenkt zij De gelukzaligheid van devotie
aan haar volgelingen, Haar glimlach heeft de
glimlach van de volle maan In de herfst gewonnen. Zoals het zonlicht de duisternis verdrijft, Zoals de boom der wensen, Zo bevrijdt zij van slavernij
en beproevingen, Zij die in haar hun toevlucht
zoeken. Mâ in de lotus van mijn hart
plaatsend, Herinner ik mij, kniel ik
voor haar en Aanbid ik haar voeten Met alle noodzakelijke
voorgeschreven offergaven.
Bovenvermeld lied
werd bij retraites met Swami Nirgunananda gezongen voor het begin van de eerste
ochtendmeditatie,
gevolgd door de recitatie van de 108 Namen.
De 108 namen van
Mâ Ananda Moyî
Sri sri ma ananda moyi astottar satanam
yâ devî sarva-bhűteshu mâtri-rűpena samsthitâ / nams
tasyai namas tasyai namas tasyiai namo namaha :
om namo bhagavate pűrna brahma narâyana ( 7 x )
-----------------------------------------------
satyam jńânam
Brahman is waarheid, wijsheid (kennis),
oneindig Brahman is vrede, goedheid, zonder tweede (zonder
dualiteit) Zijn vorm is gelukzaligeid, nectar Brahman is de Ene, enig en zonder tweede
satyam jńânam anantam brahma
shantam shivam advaîtam brahma
ânanda rűpam amritam brahma
ekam eva advitiyam brahma
satyam brahma
jńânam brahma
anantam brahma
-----------------------------------
Srî Mâ
Srî Mâ, jay Mâ, jay jay Mâ.
)
5. Bronvermelding
Herbert, Jean :
L’nseignement de Mâ Ananda Moyî, Ed. Albin Michel, 1974
Jay Mâ : tijdschrift
uitgegeven door de Sangha van Mâ
Ananda Moyî